H3 Poëzie 3: di 02-06: Stijlfiguren

Wat hebben we al geleerd over poëzie?

Je weet wat beeldspraak is;
- Je (her)kent een vergelijking
- Je (her)kent een metafoor
- Je (her)kent een personificatie

Rijm
- eindrijm
- rijmschema's
- beginrijm / alliteratie
- klinkkerrijm / assonantie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat hebben we al geleerd over poëzie?

Je weet wat beeldspraak is;
- Je (her)kent een vergelijking
- Je (her)kent een metafoor
- Je (her)kent een personificatie

Rijm
- eindrijm
- rijmschema's
- beginrijm / alliteratie
- klinkkerrijm / assonantie

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag: stijlfiguren
(1) Antithese
(2) Paradox
(3) Herhaling
(4) Parallellisme
(5) Hyperbool
(6) Eufemisme
(7) Retorische vraag

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat stijlfiguren zijn;
Je kent de 7 verschillende stijlfiguren en kunt deze herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn stijlfiguren?

Het doelbewuste gebruik van één of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis.

Dit om:

De aandacht te trekken, een punt te maken of iets te verduidelijken.


Slide 4 - Tekstslide

(1/7) Antithese
Tegenstelling: woorden of zinnen die een tegengestelde mededeling bevatten, staan bij elkaar.

Zij steunen elkaar door dik en dun
Wij voeren geen bittere oorlog, onze wraak is zoet
In gezondheid en ziekte 

Slide 5 - Tekstslide

(2/7) Paradox
'Schijnbare tegenstelling': tegengestelde begrippen worden toch aan elkaar verbonden en vormen een logische combinatie.

We moeten vechten voor de vrede.
Rustig aan, en snel een beetje!

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een antithese?
A
Een tegenstelling
B
Een versterkende betekenis
C
Een verzwakkende betekenis
D
Een schijnbare tegenstelling

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een antithese?
A
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
B
Scheen er maar een beetje licht!
C
Doen is weten!
D
Dit is een lange, maar dunne plank.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een paradox?
A
Een tegenstelling
B
Een sterke betekenis
C
Een verzwakkende betekenis
D
Een schijnbare tegenstelling

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een paradox?
A
's Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
B
Weinig alcohol kan te veel zijn.
C
Samen zijn is gezellig.
D
Uit dit kleine nestje kwamen genoeg vogels.

Slide 10 - Quizvraag

(3/7) Herhaling
Woord of woordgroep wordt (vrijwel) ongewijzigd herhaald.

Ik wilde
Ik wilde dat je voor me stond,
op een zondagochtend,
op een zondagochtend tussen negen en elf
Karlijn Groet

Slide 11 - Tekstslide

(4/7) Parallellisme
- Is een speciale vorm van herhaling.
-Een bepaalde zinsbouw komt steeds op dezelfde manier terug.
-Beïnvloedt de vloeiendheid en het tempo van een gedicht.
Als hij slaapt, laat ik hem slapen
als hij eet, laat ik hem eten
als hij leest, praat ik hem niet
de oren van het hoofd
Sylvia Hubers

Slide 12 - Tekstslide

(5/7) Hyperbool

  •  de werkelijkheid wordt overdreven
  •  hyperbool heeft humoristisch effect
  •  hyperbolen zijn vaak uitdrukkingen

Je zegt: 'Hij barst van het geld';
Je bedoelt: 'Hij is rijk'.


Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn de hyperbolen?
  1. Ik schaamde me dood toe hij dat zei.
  2. Ik heb me kapot gelachen om die grap.
  3. Ik sterf onderhand van de dorst.
  4. Peter stikte van de lach.
  5. Ik vries mijn billen er nog af, zo koud is het hier.

Slide 14 - Tekstslide

(6/7) Eufemisme
Een verzachtende uitdrukking-> niet spottend bedoeld 
  • voorkomen dat een mededeling hard of onaangenaam overkomt
  • bepaalde zaken fraaier over laten komen
  • DUS: op een verzachtende manier of nette manier onder woorden brengen van iets wat niet zo prettig of netjes is





Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn de eufemismen?
  1. Wij hebben helaas onze hond moeten laten inslapen.
  2. Op dit moment is hij werkzoekend.

Slide 16 - Tekstslide


spuugzat
A
overdrijving (hyperbool)
B
eufemisme

Slide 17 - Quizvraag


verzuipen
A
overdrijving (hyperbool)
B
eufemisme

Slide 18 - Quizvraag


onaangenaam verrast
A
overdrijving (hyperbool)
B
eufemisme

Slide 19 - Quizvraag


een verschrikkelijke bende
A
overdrijving (hyperbool)
B
eufemisme

Slide 20 - Quizvraag

De dierenarts heeft onze hond laten inslapen.
_________
A
eufemisme
B
hyperbool

Slide 21 - Quizvraag

Ik WORD KNETTERGEK van je gezeur.
A
hyperbool
B
eufemisme

Slide 22 - Quizvraag

(7/7) Retorische vraag: De bedoeling van de retorische vraag is niet een antwoord te krijgen, m.a.w. het is
in feite geen vraag, maar een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag.
  • Leraar: "Je wilt toch later goed verdienen?"
  • Ongeduldige reiziger: "Hebben ze hier weleens van op tijd rijden gehoord?"
  • Hoe dom kun je zijn? 
  • Dat begrijpt toch iedereen?

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk voor aanstaande donderdag

Maken:
par. 5.8 opdracht 9

Tijdens de volgende les:
- uitleg over en werken aan de analyse opdracht
- planning maken voor de voordrachten
- een gedicht uitkiezen

Slide 24 - Tekstslide