Wereldoorlogen #1 (p1)

Wat zijn de indirecte oorzaken van de eerste wereldoorlog?
1 / 15
volgende
Slide 1: Woordweb
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn de indirecte oorzaken van de eerste wereldoorlog?

Slide 1 - Woordweb

Eerste Wereldoorlog in het kort:

* 1914-1918
* Er wordt over (bijna) de hele wereld gevochten
* Twee partijen: de geallieerden en de centralen
* Door grote technologische vooruitgang waren allerlei nieuwe gruwelijke moordwapens uitgevonden
* Veel burgerslachtoffers
* In totaal geschat 40 miljoen doden.
* Nog nooit zo'n groot conflict geweest. 

Hoe heeft het zover kunnen komen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Welke woorden/beelden moet jij aan denken
bij het woord 'oorlog'?

Slide 4 - Woordweb

De Eerste Wereldoorlog brak los in 1914.

Hoe dacht men in die tijd?
* Men had een andere kijk op oorlog. 
Tegenwoordig komen verschrikkelijke
beelden van oorlog de huiskamer binnen
door internet/televisie.
Destijds werd oorlog als iets normalers
gezien en als een manier om glorie te winnen.




Slide 5 - Tekstslide

 De Europese landen werkten weinig samen;  het waren rivalen.
Elk volk was trots op zijn eigen land: nationalisme.
Oorlogen werden gezien als een manier om te bepalen wie het sterkste was.

Slide 6 - Tekstslide

Nationalisme                                      Trots op eigen land

Militarisme                                     Een cultuur (manier van denken)                                                                            waarin het leger belangrijk is

Slide 7 - Tekstslide

Landen tijdens WO 1:

1) Verenigd Koninkrijk (Engeland).
Een oud land dat machtig was op zee. Ze voelden zich bedreigd door het nieuwe land; Duitsland.
2) Duitsland. Nieuw land dat zich wilde bewijzen. Bouwde veel wapens op en wilde graag uitbreiden.
3) Frankrijk. Buren en rivalen van Duitsland. Zij wilden beide de rijke grensstreek tussen hun landen in hebben.

Slide 8 - Tekstslide

4) Oostenrijk-Hongarije.
Een groot land dat bestond uit allemaal volken en mini-landjes. Deze volken wilden graag een eigen bestuur (onafhankelijkheid). Dit zorgde voor problemen.
5) Servië. Een klein landje naast OH dat zich bedreigd voelde. Ze nodigde Serviërs die ín OH woonden uit om zich bij hun aan te sluiten.
6) Rusland. Rusland kwam op voor de kleine volkjes binnen OH. Niet vanuit liefdadigheid: maar zodat ze een excuus had om zelf groter te worden.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is nationalisme?
A
Trots op eigen volk/land
B
Een vorm van dictatuur
C
Anti-Joodse ideologie
D
Trots op eigen macht/wapens

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel slachtoffers kende WO1?
A
10 miljoen
B
20 miljoen
C
30 miljoen
D
40 miljoen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is militarisme?
A
Het belangrijk vinden van een wapenwedloop
B
Het veroveren van andere landen
C
Het belangrijk vinden van het leger
D
Het belangrijk vinden van eigen volk en land

Slide 13 - Quizvraag

Europese landen werken samen in de EU. Wat heeft dat met de wereldoorlog te maken?
A
De EU werd destijds bestuurd door de nazi's
B
Doordat landen nu samenwerken is de kans op oorlog groter
C
De EU werd destijds bestuurd door de communisten
D
Doordat landen nu samenwerken is de kans op oorlog kleiner

Slide 14 - Quizvraag

Maken opdrachten memo.
Boek blz 142-146
Opdracht. 6-7-9-11

Slide 15 - Tekstslide