Afronding H5 + 6.1 De verwantschap tussen soorten

H5 Erfelijkheid
Vandaag: 
  • Afronden H5 Erfelijkheid (Repetitie op maandag 5 dec) 
  • PO Voortplanting (Inleveren op 1 december) 
  • Start H6 Soorten en populaties
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

H5 Erfelijkheid
Vandaag: 
  • Afronden H5 Erfelijkheid (Repetitie op maandag 5 dec) 
  • PO Voortplanting (Inleveren op 1 december) 
  • Start H6 Soorten en populaties

Slide 1 - Tekstslide

Monohybride kruisingen
13. Bij erwtenplanten is het allel voor gladde zaden dominant over dat voor gerimpelde zaden. De zaadvorm wordt bepaald door het genotype van het embryo. Bij een groep erwtenplanten die heterozygoot zijn voor de zaadvorm vindt zelfbestuiving plaats. Te verwachten is dat men bij deze planten zal aantreffen:
A alleen peulen met gladde erwten.
B alleen peulen met gladde en peulen met gerimpelde erwten.
C alleen peulen met zowel gladde als gerimpelde erwten.
D peulen met gladde, peulen met gerimpelde en peulen met zowel gladde als gerimpelde erwten.

Slide 2 - Tekstslide

Dihybride kruisingen
23. Bij kippen komt de eigenschap rozekam (het aIIel R) en de eigenschap erwtenkam( het allel E) voor. De genen voor deze beide eigenschappen liggen op verschillende chromosomenparen en zijn niet X-chromosomaal. Een combinatie van de dominante allelen R en E levert een z.g. notenkam op. Dieren die voor beide eigenschappen homozygoot recessief zijn, hebben een normale kam.
a. Hoe is het genotype van een dier met normale kam, een dier met een notenkam, een dier met een erwtenkam en een dier met een rozekam?
b Een dier met een normale kam en een dier met een erwtenkam paren. Beide dieren zijn homozygoot. Welke kam hebben de individuen die uit deze paring ontstaan?
c Men wil twee dieren Iaten paren, die nakomelingen krijgen die de vier verschillende soorten kammen hebben. WeIk genotype moeten de dieren hebben die men laat paren?

Slide 3 - Tekstslide

Dihybride kruisingen
25. Bij leeuwenbekken hebben roze en paarse bloemen anthocyaan, witte niet. Voor de eigenschap anthocyaan zijn er twee allelen: het allel ‘anthocyaan aanwezig’ is dominant over het allel ‘anthocyaan afwezig’.
Anthocyaan wordt in zuur milieu roze en in basisch milieu paars. De eigenschap zuurgraad wordt bepaald door twee allelen: het allel voor basisch is dominant over het allel voor zuur.
Een leeuwenbek met witte bloemen wordt bestoven met stuifmeel van een leeuwenbek met roze bloemen. Beide planten zijn homozygoot voor beide allelenparen. Alle nakomelingen hebben paarse bloemen. Deze planten bestuiven zichzelf en geven een nieuw nakomelingschap. Bepaal voor elk van de drie kleuren de kans dat deze bij de nakomelingen voorkomt.

Slide 4 - Tekstslide

Dihybride kruisingen
26. Kleurenblindheid bij de mens is te wijten aan een op het geslachtschromosoom gelegen recessief allel (a).
Blauwe ogen worden bepaald door een recessief allel (b),dat niet op een geslachtschromosoom gelegen is.
Twee ouders met bruine ogen en normaal gezichtsvermogen krijgen een blauwogige zoon, die kleurenblind is.
a. Welke zijn de genotypen van de ouders?
b. Wat is de kans dat de ouders een nog een blauwogige zoon die kleurenblind is, krijgen?


Slide 5 - Tekstslide

Opdr 42
Man III-2 trouwt een vrouw met blauwe ogen, zonder afwijking in het gen voor de receptoren voor cholesterolblaasjes. Bij deze man treedt in 5% van de gevallen crossing-over op tussen de allelen voor cholesterolreceptor en oogkleur. Wat is de kans dat zij een kind krijgen met een verhoogd cholesterolgehalte van het bloed én met blauwe ogen?

Slide 6 - Tekstslide

PO Voortplanting
Welke vragen heb je nog?

Slide 7 - Tekstslide

H9: Erfelijkheid
H6: Soorten en populaties

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdstuk 6
6.1 De verwantschap tussen soorten
6.2 Populaties
6.3 Soorten en hun omgeving
6.4 Relaties tussen soorten
6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties

-> SO H6 op donderdag 15 december

Slide 9 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 6.1 Verwantschap tussen soorten

Slide 10 - Tekstslide

Doel 6.1
  • Je kunt uitleggen wat de definitie van een soort is (en dat deze definitie niet waterdicht is)
  • Je weet hoe de indeling van soorten tot stand komt
  • Je snapt de naamgeving van soorten




Slide 11 - Tekstslide

Dieren die er hetzelfde uitzien zijn niet altijd van dezelfde soort, waarom niet?

Slide 12 - Open vraag

Biologische definitie van een soort:
Organismen behoren tot dezelfde soort als ze: 

1) Met elkaar kunnen voortplanten
en 
2) Daar vruchtbare nakomelingen uit komen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een soort?
  • Soms ontstaan uit ongeslachtelijke voortplanting ook vruchtbare nakomelingen (bijv. wandelende takken)
  • Soms ontstaan er hybrides (mix tussen twee soorten) die wél vruchtbaar zijn. Dit kan alleen bij nauwe verwantschap (zelfde geslacht).
-> dit maakt de definitie niet helemaal sluitend. DNA onderzoek kan dan uitsluitsel geven.



Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Hybriden
muilezel (♂ ezel ♀ paard), muildier (vice versa)

Slide 16 - Tekstslide

Hybriden
Mineola (mandarijn en grapefruit)


Slide 17 - Tekstslide

Ordening
Alle organismen op aarde zijn ondergebracht in een systeem:
ordening. De ordening geeft ook verwantschap weer (zie H7).

Begint bij de vier rijken (planten, dieren, bacterien, schimmels).


Slide 18 - Tekstslide

Carl Linnaeus (1707 – 1778)
Grondlegger taxonomie – wetenschappelijke indeling van soorten/ Binominale naamgeving/ Op uiterlijke kenmerken

Slide 19 - Tekstslide

Ordening - voorbeeld

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de nederlandse naam van deze plant?

Slide 21 - Open vraag

Wat is de soortnaam van de moderne mens?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Ondersoorten/ rassen
Als er binnen een soort nog specifieke kenmerken gescheiden voorkomen dan worden er ondersoorten onderkend.

Ondersoorten worden aangeduid met een extra naam ná de soortaanduiding.
Bijvoorbeeld:
Phalacrocorax carbo novaehollandiae
- australie en nieuw-zeeland
Phalacrocorax carbo hanedae – japan


Slide 24 - Tekstslide

Ondersoorten/ rassen

Slide 25 - Tekstslide

Domeinen
Boven de verdeling in Rijken zit nog een verdeling in domeinen:
Archaea (celmembraan met enkele laag fosfolipiden)
Bacteriën (celmembraan met dubbele laag fosfolipiden)
Eukaryoten (celmembraan met dubbele laag fosfolipiden)

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Huiswerk
Maak de opdrachten bij 6.1

Slide 29 - Tekstslide