Uiteenzetting les 5: Structuur, Verwijswoorden en Komma's

Lezen: 10 minuten
Theorie: ong. 15 minuten
Zelfstandig werken: ong. 15 minuten
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen: 10 minuten
Theorie: ong. 15 minuten
Zelfstandig werken: ong. 15 minuten

Slide 1 - Tekstslide


Nederlands ATC VWO 2- Schrijven

Uiteenzetting



Lezen: 10 minuten
Theorie: ong. 15 minuten
Zelfstandig werken: ong. 15 minuten

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...
... waarom bronnen belangrijk zijn.
... wanneer je naar bronnen moet verwijzen.
... hoe je naar bronnen verwijst.
(uitgebreider document in SOM 'Overzicht van de theorie van schrijfvaardigheid - klas 2'

... start- hoe je structuur aanbrengt tussen alinea's.

Slide 3 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
Betrouwbare bron- OBJECTIEF:

  • NOS: We streven naar feitelijk en objectief zijn, maar objectiviteit bestaat in die zin niet dat percepties van gebeurtenissen mede worden bepaald door cultuur, gewoonten, opvoeding, voorkeuren, (voor)oordelen en behoeften van ons publiek en van onszelf. Als redactie komen we voort uit de samenleving waarover we berichten; we zijn als redactie hoog opgeleid, vooral wit en onderdeel van de Nederlandse cultuur. (BRON: https://over.nos.nl/nieuws/de-missie-van-nos-nieuws/)

Slide 4 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
Betrouwbare bron

KRANT:
  • De Volkskrant zal positiever over vluchtelingen berichten dan De Telegraaf.
POLITIEKE PARTIJEN
  • De PVV zal negatiever berichten over vluchtelingen dan de PARTIJ VAN DE ARBEID

subjectievere bronnen kunnen wel objectieve feiten gebruiken! Wilders kan bijvoorbeeld zeggen: Nederland neemt te veel vluchtelingen op, want wij hebben veel meer vluchtelingen opgenomen dan bijvoorbeeld Polen!

Slide 5 - Tekstslide

Bronnen
Selecteer bij voorkeur bronnen die zowel feiten als voorbeelden bevatten. Met feiten kun je jouw uitspraken feitelijk onderbouwen, met voorbeelden kun je jouw uitspraken beeldend maken voor de lezer.

Slide 6 - Tekstslide

Aan het eind van deze les...
... ken je verschillende signaalwoorden waarmee je structuur kunt aanbrengen in je tekst.
... weet je meer over interpunctie (wanneer je een komma plaatst in een zin)
... weet je waarom je verwijswoorden gebruikt in een tekst.
... weet je hoe je verwijswoorden kunt gebruiken in een tekst.

Slide 7 - Tekstslide

Structuur in je tekst
Hele tekst
  • Tekststructuren
Tussen alinea's
  • Overgangszinnen (met signaalwoorden)
  • Aankondigende zinnen (met signaalwoorden)
Binnen alinea's
  • Signaalwoorden
- verklaringsstructuur
- vraag-antwoord-structuur
- probleem-oplossingstructuur
- onderzoeksstructuur

Slide 8 - Tekstslide

Chronologisch verband

voordat, nadat, eerst,

daarna, vroeger, toen, later, etc.


Deze signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan.

Slide 9 - Tekstslide

chronologisch - voorbeeld
Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel.

Slide 10 - Tekstslide

Opsomming

ook, verder, bovendien, en, maar ook, ten eerste, als laatste etc.

Slide 11 - Tekstslide

opsomming- voorbeeld
In mijn vrije tijd doe ik leuke dingen. In de eerste plaats roei ik graag. Verder houd ik van hiken in Noorwegen. Ook vind ik het heerlijk een goed boek te lezen.

Slide 12 - Tekstslide

Tegenstelling

maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds-anderzijds etc.

Slide 13 - Tekstslide

tegenstelling - voorbeeld
Op internet zijn veel bedriegers actief. Maar de politie doet er veel te weinig aan om ze op te sporen.

Slide 14 - Tekstslide

Toelichtend verband

zo, bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou etc.


Bij een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp.

Slide 15 - Tekstslide

toelichtend - voorbeeld

Adriana kookt graag buitenlandse gerechten, zoals couscous en paella.

Slide 16 - Tekstslide

uitspraak - voorbeeld
Steeds meer bijzondere dieren dreigen te verdwijnen/ Zo zijn er nog maar 25 blauwe leguanen op de hele wereld.

Slide 17 - Tekstslide

uitspraak - reden
Ik ga het liefst op dinsdag naar de stad, omdat het dan niet zo druk is in de winkels.

Slide 18 - Tekstslide

KOMMA'S

Maken een zin overzichtelijker





Staan op de plaats waar je bij hardop lezen even een pauze neemt.



Slide 19 - Tekstslide

KOMMA'S 

Als pauzeteken in een zin en voor een voegwoord.


Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.

Ik ga niet mee, omdat ik nog huiswerk moet maken.



Met voegwoorden wordt het verband tussen (de inhoud van de) zinnen duidelijk. Meestal gaat het daarbij om het verband tussen een hoofdzin en een bijzin. Het voegwoord staat vrijwel altijd aan het begin van een bijzin. BRON: https://onzetaal.nl/taalloket/voegwoord 

Slide 20 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en banaan.



Slide 21 - Tekstslide

KOMMA'S

Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat die gemaakt wordt.



Slide 22 - Tekstslide

Plaats in de volgende zin een komma.
Als je je huiswerk maakt kun je beter geen muziek aan hebben.

Slide 23 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Ik vind wiskunde leuk want we hebben een grappige leraar.

Slide 24 - Open vraag

Plaats in de volgende zin een komma.
Op tafel liggen mijn boeken mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

Slide 25 - Open vraag

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal terug
naar een woord dat al eerder genoemd is 
of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 26 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 27 - Tekstslide

Verwijswoorden

DEZE, DIE, DIT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN

Slide 28 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
dezen die gebruik je bij de-woorden
Deze deur is op slot, maar die/deze (deur) daar is wel open.
(de deur)

dit en dat gebruik je bij het-woorden
Dat paard is wild, maar dit/dat (paard) hier is rustig.
(het paard)


Slide 29 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 30 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 31 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt  ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 32 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 33 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 34 - Sleepvraag

Aan de slag!
Bouwplan af? Schrijven! Volgende week af
Let bij het schrijven op: 
 - herhaling van woordgroepen >> wijzigen in verwijswoorden
 - komma's toevoegen
 - spelling en zinsbouw controleren
 - signaalwoorden aanbrengen.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Beoordeling uiteenzetting
Ga naar de studiewijzer in Som.
  1. Open: beoordelingsformulier -rubric- uiteenzetting en sla deze op.
  2. Beoordeel d.m.v. het beoordelingsformulier je eigen uiteenzetting en sla deze op.

Slide 37 - Tekstslide