Tekstverbanden en signaalwoorden 2

Welkom!
Planning:
- Lesdoelen
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden
- Opdracht in tweetallen
- Afsluiting

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Planning:
- Lesdoelen
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden
- Opdracht in tweetallen
- Afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 2 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 3 - Woordweb

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 4 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 5 - Tekstslide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

opsomming

tegenstelling

reden/verklaring

conclusie

toelichting/uitleg

doel-middel

oorzaak-gevolg

tijdaangevend

vergelijking

voorwaarde

samenvatting

Slide 6 - Tekstslide

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, maar kan zelf geen instrument bespelen.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
tijdaangevend

Slide 7 - Quizvraag

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
tijdaangevend

Slide 8 - Quizvraag

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaarden iets gebeurt.

(Dit verband wordt vast vaak door je ouders gebruikt als ze ontevreden zijn:)


Slide 9 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

bij voorwaardelijk verband


- als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -

onder de volgende voorwaarden

- in het geval dat - mocht ... dan -

op voorwaarde dat


Slide 10 - Tekstslide

VOORBEELD

voorwaardelijk verband

Als ik vandaag mijn kamer opruim,

(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.

Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 11 - Tekstslide

REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt.


Slide 12 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

bij redengevend verband


- want - omdat - daarom - dus -

de reden hiervoor is - het argument is



Slide 13 - Tekstslide

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 14 - Tekstslide

Het oorzakelijk verband
Let op! Lijkt veel op redengevend, maar hier gaat het om een oorzaak waar je geen invloed op hebt. 
Signaalwoorden: doordat, dankzij, als gevoel van, dat komt door
Voorbeeld: 
Doordat het warm is, trek ik een korte broek aan. 

Slide 15 - Tekstslide

Het samenvattend verband 
Hierbij wordt  een samenvatting gegeven.
Signaalwoorden: kortom, al met al, alles bij elkaar, samenvattend. 
Voorbeeld: 
Kortom, het is belangrijk om je huiswerk te maken.  

Slide 16 - Tekstslide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 17 - Tekstslide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
tijdaangevend
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 18 - Quizvraag

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichting/uitleg
B
reden
C
voorwaarde

Slide 19 - Quizvraag

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichting
B
reden
C
voorwaarde

Slide 20 - Quizvraag

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichting/uitleg
B
reden
C
voorwaarde

Slide 21 - Quizvraag

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook

Slide 22 - Sleepvraag

In tweetallen
Bij deze opdracht mag je de toolbox in Plot open zetten. Je mag geen zinnen overnemen. Bedenk ze zelf!

Slide 23 - Tekstslide

Bedenk samen een zin met een opsommend verband. Gebruik ook een signaalwoord.

Slide 24 - Open vraag

Bedenk samen een zin met een tegenstellend verband. Gebruik ook een signaalwoord.

Slide 25 - Open vraag

Bedenk samen een zin met een oorzakelijk verband. Gebruik ook een signaalwoord.

Slide 26 - Open vraag

Bedenk samen een zin met een tijdaangevend verband. Gebruik ook een signaalwoord.

Slide 27 - Open vraag

Bedenk samen een zin met een toelichting/uitleg. Gebruik ook een signaalwoord.

Slide 28 - Open vraag

Bedenk samen een zin met een voorwaardelijk verband. Gebruik ook een signaalwoord.

Slide 29 - Open vraag

Bedenk samen een zin met een doel-middel. Gebruik ook een signaalwoord.

Slide 30 - Open vraag

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 31 - Open vraag