13.7 - Transplantaties en bloedtransfusies

Basisstof 7 Transplantaties en bloedtransfusies
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 7 Transplantaties en bloedtransfusies

Slide 1 - Tekstslide

Hoe heten de herkenningseiwitten op de buitenkant van ziekteverwekkers?
A
antigenen
B
antistoffen
C
allergenen
D
infectiestoffen

Slide 2 - Quizvraag

Wanneer spreken we van natuurlijke immuniteit?
A
als je een ziekte hebt gehad en daarna immuun bent
B
als je immuun bent door een vaccinatie
C
als je immuun bent , terwijl je de ziekte nooit hebt gehad

Slide 3 - Quizvraag

Na een vaccinatie is ... immuniteit opgetreden
A
actieve
B
passieve

Slide 4 - Quizvraag

Na een toediening van een serum is ... immuniteit opgetreden
A
actieve
B
passieve

Slide 5 - Quizvraag

Thema 13: Transport en afweer

Slide 6 - Tekstslide

Begrippen die je moet kunnen uitleggen:
  • transplantatie
  • donor
  • afstotingsreactie
  • auto-immuunziekte
  • bloedfactoren (A, B en Rh)
  • bloedgroep

Slide 7 - Tekstslide

Transplantatie
- Aangetast weefsel of orgaan wordt vervangen door ander weefsel of een ander orgaan
- bij voorkeur van de patiënt zelf, 
of van een verwant persoon (familie) > donor
Afstotingsreactie: op het getransplanteerde weefsel/ orgaan zitten eiwitten. Het afweersysteem ziet deze eiwitten als lichaamsvreemde stoffen. Het lichaam gaat dan antistoffen maken tegen deze antigenen. 

Slide 8 - Tekstslide

Auto-immuunziekte
Als het afweersysteem lichaamseigen eiwitten niet meer herkent en er antistoffen tegen gaat maken. Cellen met dat eiwit worden dan vernietigd.

- reuma (eiwit gewrichtskapsel > ontstekingen gewrichten)
- coeliakie (gluten)
- MS (CZ beschermlaag om de zenuwen) multiple , zenuwen komen bloot te liggen en geven zo signalen van en naar hersenen minder goed door

Slide 9 - Tekstslide

Bloedgroepen
- Op celmembranen van rode bloedcellen
- Bloedgroep A, B, AB en O = erfelijke eigenschap
- Bloedfactor A en B (antigenen)
Als je bloedfactor A hebt = bloedgroep A






Let op: afbeelding 2 blz. 149 aanpassen!
X

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Antistoffen
Bloedplasma bevat antistoffen tegen de bloedfactoren die niet op de rode bloedcellen voorkomen:
Bloedgroep A = bloedfactor A = antistof tegen bloedfactor B = anti-B
Bloedgroep B = bloedfactor B = antistof tegen bloedfactor A = anti-A
Bloedgroep AB = bloedfactoren A+B = geen antistoffen
Bloedgroep O = geen bloedfactoren = antistoffen tegen bloedfactor A+B = anti-A + anti-B

BLOEDGROEP O = DE LUL

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Bloedtransfusie
- bloed ontvangen van een bloeddonor
- van dezelfde bloedgroep
- in het bloed van de ontvanger mogen geen antistoffen aanwezig zijn tegen de bloedfactoren van de donor!!
Anders bloedklontering > samengeklonterde bloedcellen blijven steken in haarvaten

Slide 14 - Tekstslide

Resusfactor = resusantigeen
- Met resusfactor ben je resuspositief Rh+ (85% v/d mensen)
- Zonder resusfactor ben je resusnegatief Rh-
- Mensen met resusnegatief kunnen antiresus maken. 
Antiresus = antistof tegen de resusfactor
Als een patiënt met Rh- bloed Rh+ bloed 
ontvangt -> antiresus maken

Slide 15 - Tekstslide

Je hebt dus 8 verschillende bloedgroepen, als je de resusfactor meerekent! Positief = Resusfactor aanwezig!

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Resusfactor
Mensen met Rh- hebben geen resusantigeen, maar ook geen antistoffen tegen het resusantigeen.
Bij zwangerschappen kan de resusfactor voor problemen zorgen.
1e kindje is Rh+, moeder Rh-
Na een zwangerschap van een Rh+ kind gaat de Rh- moeder antistoffen en geheugencellen maken (b.v. door lekken in de placenta tijdens de bevalling).

2e kindje is ook Rh+ = Resuskindje:
Antiresus uit het bloed van moeder kan door de placenta in het bloed van het kindje komen = rode bloedcellen van kindje kunnen samenklonteren en kapotgaan.
Krijgt te weinig zuurstof door afbraak van rode bloedcellen door antistoffen van de moeder.
Gevolg: Hersen- en nierbeschadiging

Zwangere Rh- vrouw krijgt tijdens de zwangerschap van Rh+ kindje in de 30e week van de zwangerschap en vlak na de bevalling antiresus geïnjecteerd = geen antiresus aanmaak bij moeder.

Slide 18 - Tekstslide

resuskindje

Slide 19 - Tekstslide

Resusfactor
Resuskindje

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

                                     O > universele donor     >         R-



        A                                                       B




                                    AB > universele ontvanger  >  R+                                   

Slide 22 - Tekstslide

Bloedgroepbepaling
3 testsera:
- serum met anti-A
- serum met anti-B
- serum met antiresus
Van elk testsera wordt een druppel samengebracht met druppel bloed van de persoon.
Als een serum klontert wil dat zeggen dat de antistof is reageert op een antigeen.

Slide 23 - Tekstslide

Anti-A reageert op antigeen A
dus is dit bloedgroep A
Anti-B reageert op antigeen B
dus is dit bloedgroep B
Anti-A reageert op antigeen A
Anti-B reageert op antigeen B dus is dit bloedgroep AB
Anti-A en anti-B reageren niet, dus er zijn geen antigenen aanwezig, dus dit is bloedgroep O 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Rhesusfactor
(Rh+ / Rh-)

bloedgroepen:
A+ en A-
B+ en B-
AB+ en AB-
0+ en 0-

Slide 27 - Tekstslide

Kan iemand met bloedgroep B bloed ontvangen van bloedgroep 0?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Kan iemand met bloedgroep B bloed ontvangen van bloedgroep AB?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Kan iemand met bloedgroep B bloed geven iemand met bloedgroep AB?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quizvraag

Kan iemand met bloedgroep B bloed geven iemand met bloedgroep 0?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Kan iemand met bloedgroep A+ bloed geven iemand met bloedgroep 0+?
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Kan iemand met bloedgroep A+ bloed geven iemand met bloedgroep A-?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Kan iemand met bloedgroep AB+ bloed ontvangen van bloedgroep A-?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag