persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel óf met nadruk
Moi je m'appelle Luc - ik , ik heet Luc ( met nadruk)
Toi, tu ne peux pas venir - jij, jij kunt niet komen (met nadruk)
Je veux partir avec lui - Ik wil met hem vertrekken (na vz)
Je veux jouer avec elle! - ik wil met haar spelen! (na vz)
Luc veut venir avec nous! - Luc wil met ons mee! (na vz)
Claire a acheté des fleur pour vous. - C.heeft bloemen voor u gekocht (na vz)
Simon et Paul, ils restent chez eux - S en P blijven bij hen thuis (na vz)
Claire et Lise, elles restent chez elles. - C en L, zij blijven bij hen thuis (na vz)