Thema 5 Het aanwijzend voornaamwoord

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Dingen en mensen aanwijzen
de Aanwijzende Voornaamwoorden
Dingen en mensen aanwijzen
De aanwijzende voornaamwoorden
Ik wil deze jas, die broek, dat jurkje en dit rokje kopen. 

Slide 2 - Tekstslide

het aanwijzend voornaamwoord.

Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze: deze school, die sporter.

Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat: dit huis, dat gebouw.

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. 
Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken. 
Geef dat (boek) eens aan! 



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video


hier 

daar
enkelvoud
de broek
deze broek
die broek
het shirt
dit shirt
dat shirt
meervoud
de broeken
deze broeken
die broeken
de shirts
deze shirts
die shirts

Slide 5 - Tekstslide

Neem je ......... rode paprika of ......... groene? (de paprika)
A
deze, deze
B
dit, dit
C
deze, dit
D
dit, deze

Slide 6 - Quizvraag

Ik neem ......... bril. .......... andere bril staat me niet. (de bril)
A
deze, die
B
deze, dat
C
dat, dat
D
deze, dit

Slide 7 - Quizvraag

Ober, .......... biefstuk is niet vers! (de biefstuk)
A
dit
B
deze

Slide 8 - Quizvraag

Ik houd van ijs, maar ...... ijs vind ik niet lekker (het ijs)
A
die
B
dit

Slide 9 - Quizvraag

Deze broek is mooi, maar ...... daar is goedkoper (de broek)
A
deze
B
die

Slide 10 - Quizvraag

Wat vind je van ...... tafel hier? (de tafel)
A
deze
B
die

Slide 11 - Quizvraag

En wat vind je van ...... huis daar?
(het huis)
A
deze
B
dat

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag...
Blz. 48 + 49 (grammaticaboek)

Slide 15 - Tekstslide