4V 2.1 2.2 Soorten en populaties

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
  • Je leert hoe de omgeving bepaalt welke soorten er kunnen leven.
  • Je leert welke voedselrelaties er tussen organismen bestaan.
  • Je leert welke langdurige relaties er tussen organismen bestaan.

Slide 2 - Tekstslide

H 6: Soorten en Populaties
  • 6.3: Soorten in hun omgeving 
  • 6.4: Relaties tussen soorten

Slide 3 - Tekstslide

Geef je antwoord op de volgende slide

Slide 4 - Tekstslide

Lees het verhaal over het hockeyveld...

Slide 5 - Tekstslide

Begrippen:
  • (a)biotische factoren
  • tolerantiegebied/tolerantiegrens/optimumgebied
  • predator-prooirelatie
  • voedselweb
  • accumulatie
  • mutualisme/ commensalisme (epifytisme)/ parasitisme

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een populatie.
A
Een groep soorten.
B
Een groep individuen.
C
Een aantal dieren van dezelfde soort.
D
Een aantal organismen van dezelfde soort.

Slide 7 - Quizvraag

Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.

Slide 8 - Tekstslide

Verschil habitat - niche
  • habitat is het "adres" 
  • niche het "beroep"

Slide 9 - Tekstslide


Op de X-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de Y-as zie je de overlevingskansen van  de verschillende planten soorten a, b, c en d
Welke van de uitspraken is niet waar.
A
Binnen de tolerantie grenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimum waarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.

Slide 10 - Quizvraag

Biotische factoren= invloed van andere organismen op een organisme. Vb: 
  • Concurrenten
  • Voedsel
  • Predatoren
  • Ziekteverwekkers
  • Enz...
Abiotische factoren: invloed van de niet-levende natuur op een organisme. Vb:
  • Water
  • Wind
  • Zon
  • Aarde
  • Zoutgehalte
  • Enz..


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel konijnen ving hij de eerste keer?

A
189 konijnen
B
14000 konijnen
C
440 konijnen
D
278 konijnen

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Tolerantiegrenzen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een soort?
A
Individuen met sterke genetische overenkomsten.
B
Individuen die vruchtbare kinderen kunnen krijgen.
C
Individuen die nakomelingen kunnen maken.
D
Individuen die genetisch niet te onderscheiden zijn.

Slide 16 - Quizvraag

Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van beperkende factor voor een boom?
A
Het hebben van een hoeveelheid bladeren.
B
De aanwezigheid van stikstof in de lucht.
C
De hoeveelheid water in de grond.
D
De aanwezigheid van konijnen in de buurt.

Slide 18 - Quizvraag

Habitat
  • de levensomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie.
  • Bij planten ook standplaats genoemt ipv habitat.
  • plaats  =  de plek in een ecosysteem waar je een organisme leeft

Slide 19 - Tekstslide

Welke curve was de Blauwe reiger?
A
grafiek Q
B
grafiek P

Slide 20 - Quizvraag

Welke curve is de blauwe reiger?

Slide 21 - Tekstslide

Niche
  • Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben.
  • Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
  • de rol of functie van een organisme  noemen we Niche
  • gaat over de interactie van de soort met het ecosysteem.
Bijv.:
de rol van een boomsoort is het geven beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video