In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
15.2 Populaties
Hoe kan er leven zijn in de diepzee?
Slide 1 - Tekstslide
Deze les:
- Nabespreken 15.1 (zelfstandige verwerking)
- 15.2 Populaties
- Nakijken 15.1 + maken opdr. 15.2
Slide 2 - Tekstslide
Neem tabel over en vul in:
Celwand?
Celkern?
Grote vacuole?
Chloroplasten?
Dieren
Planten
Schimmels
Bacteriën
Slide 3 - Tekstslide
BINAS 78 De vier rijken
Slide 4 - Tekstslide
Producenten
Consumenten
Reducenten
Autotroof
Heterotroof
Anorganisch naar organisch
Organisch naar organisch
Organisch naar anorganisch
Fotosynthese
Chemosynthese
Algen
Planten
Schimmels
Bacteriën
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
Primaire productie
De hoeveelheid organische stoffen (g/opp/jaar) die producenten maken.
BPP – dissimilatie = NPP
NPP van producenten wordt biomassa en is als energie beschikbaar voor de hogere trofische niveau's (consumenten).
Slide 7 - Tekstslide
Elke stap omhoog in het trofisch niveau gaat energie verloren, waarom?
Slide 8 - Tekstslide
Energiestroomschema organisme (BINAS 93A)
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Energetisch gezien is de productie van vlees niet efficiënt. Het wereldwijde voedseltekort zou minder groot zijn wanneer iedereen enkel plantaardig voedsel zou eten. Leg uit waarom.
Slide 11 - Open vraag
In de afb. is het energiestroomschema van een herbivoor zoogdier weergegeven. Bij een carnivoor is A/I groter, waarom is dat?
Slide 12 - Open vraag
In de afb. is het energiestroomschema van een herbivoor zoogdier weergegeven. Bij een carnivoor is P/A kleiner, waarom is dat?
Slide 13 - Open vraag
Stel dat we kweekvlees maken uit de cellen van dit dier. Zal de P in het nieuwe energiestroomschema dan groter of kleiner zijn? Waarom?
Slide 14 - Open vraag
Populatiedynamiek
Slide 15 - Tekstslide
Habitat en niche
Habitat:
De leefomgeving van een organisme met de specifieke abiotische en biotische factoren.
Niche:
De wijze waarop de soort de biotische en abiotische factoren in de habitat gebruikt en dus de habitat beïnvloedt.
Slide 16 - Tekstslide
Ecosysteem/ habitat/ niche
Een ecosysteem bevat verschillende habitats.
En verschillende niches binnen de habitats.
Soorten kunnen naast elkaar leven binnen habitats, hun onderlinge relatie blijkt uit hun niches.
Bij overlapping in niche is er concurrentie.
Slide 17 - Tekstslide
Ecosysteem/ habitat/ niche
Soort A en B leven deels in
hetzelfde habitat.
Dit betekent nog niet dat ze
directe invloed op elkaar
hebben.
Verschillende habitats in een ecosysteem
Slide 18 - Tekstslide
Ecosysteem/ habitat/ niche
De niche in het overlappende
deel van de habitat bepaalt
of de soorten elkaar kunnen
beïnvloeden.
Overlapt de niche dan is sprake
van concurrentie.
Verschillende habitats in een ecosysteem
Slide 19 - Tekstslide
Gradiënt ecosysteem
Voordeel: veel habitats en dus veel niches:
grote biodiversiteit
Slide 20 - Tekstslide
Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem) en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).
BINAS 93C
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.
Groene lijnen in de grafiek.
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land (bron van migratie)
Dichtbij: veel migratie
Ver weg: weinig migratie
Meer bij groot eiland dan bij klein eiland door meer beschikbare niches.
Rode lijnen in de grafiek.
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: het punt waarop de immigratie gelijk is aan de snelheid van uitsterven.
De biodiversiteit blijft gelijk.
Er verdwijnen wel soorten en die worden vervangen door nieuwe.
Slide 27 - Tekstslide
Bij kolonisatie van 4 eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het..
A
grootste eiland, dichtbij het vaste land
B
grootste eiland, ver van het vaste land
C
kleinste eiland, dichtbij het vaste land
D
kleinste eiland, ver van het vaste land
Slide 28 - Quizvraag
Populaties en genetische diversiteit
Twee evolutionaire mechanismen kunnen de genetische diversiteit van een populatie doen dalen/ veranderen:
Founder effect
Flessenhals effect
Slide 29 - Tekstslide
Flessenhals effect
Door een catastrofe wordt een deel van de populatie gedood. De genetische variatie na de catastrofe is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.
Gebaseerd op toeval.
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Founder effect
Een kleine groep uit een populatie emigreert en sticht een nieuwe populatie.
De genetische variatie van de nieuwe populatie is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.
Gebaseerd op toeval.
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Verschil met natuurlijke
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Verschil met natuurlijke selectie
Belangrijk verschil tussen wijzigingen in genetische variatie in een populatie door natuurlijke selectie en foundereffect/ flessenhals effect:
Natuurlijke selectie is niet gebaseerd op toeval maar op verschil in fitness (= relatieve kans op overleven en voortplanten). Founder effect/ flessenhals effect zijn gebaseerd op toeval (= genetic drift).