Starttaal vooraf woordenschat

Starttaal vooraf woordenschat
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Starttaal vooraf woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een eigenschap?
A
Een kenmerk van iemand
B
En groep mensen die in dezelfde periode is geboren
C
Wat je gewend bent om te doen
D
Iemand die je kent of spreekt

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een generatie?
A
Een kenmerk van iemand
B
En groep mensen die in dezelfde periode is geboren
C
Wat je gewend bent om te doen
D
Iemand die je kent of spreekt

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een gewoonte?
A
Een kenmerk van iemand
B
En groep mensen die in dezelfde periode is geboren
C
Wat je gewend bent om te doen
D
Iemand die je kent of spreekt

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een kennis?
A
Een kenmerk van iemand
B
En groep mensen die in dezelfde periode is geboren
C
Wat je gewend bent om te doen
D
Iemand die je kent of spreekt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de opvoeding?
A
De manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen?
B
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor een ander
C
Niet alles met iedereen hoeven delen
D
De band die mensen met elkaar hebben

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de privacy?
A
De manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen?
B
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor een ander
C
Niet alles met iedereen hoeven delen
D
De band die mensen met elkaar hebben

Slide 7 - Quizvraag

Wat is rekening houden met?
A
De manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen?
B
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor een ander
C
Niet alles met iedereen hoeven delen
D
De band die mensen met elkaar hebben

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een relatie?
A
De manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen?
B
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor een ander
C
Niet alles met iedereen hoeven delen
D
De band die mensen met elkaar hebben

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een sociaal netwerk?
A
De manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen?
B
Alle mensen die je kent en belangrijk voor je zijn
C
Niet alles met iedereen hoeven delen
D
Op iemand kunnen rekenen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is vertrouwen?
A
De manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen?
B
Alle mensen die je kent en belangrijk voor je zijn
C
Niet alles met iedereen hoeven delen
D
Op iemand kunnen rekenen

Slide 11 - Quizvraag