In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 20 min
Onderdelen in deze les
Welkom
5 vwo ECONOMIE || 2022-2023
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Testje via Lessonup meerkeuze.
Transfer opdrachten en zelftest.
Slide 2 - Tekstslide
1. Twee stellingen: I: Nederlandse export betekent dat er een geldstroom van Nederland naar het buitenland gaat. II: een land heeft een tekort op de handelsbalans als het meer goederen en diensten exporteert dan dat het importeert.
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 3 - Quizvraag
2 Twee stellingen: I: de uitvoerquote van een land is de uitvoer als percentage van het bruto binnenlands product. II: een stijging van de export leidt altijd tot een stijging van het bruto binnenlands product.
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 4 - Quizvraag
3 Twee stellingen: I: een argument voor vrijhandel is het bevorderen van de innovatie van binnenlandse bedrijven. II: een invoerquotum (invoercontingent) is een voorbeeld van een non-tarifaire invoerbelemmering.
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 5 - Quizvraag
4. Twee stellingen: I: De aankoop van aandelen Heineken (NL) door een Japanner is een voorbeeld van een directe buitenlandse investering. II: De aankoop van een fabriek in de Verenigde Staten door Heineken (NL) is een voorbeeld van een directe buitenlandse investering.
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 6 - Quizvraag
5. Twee stellingen: I: een argument voor protectie is het beschermen van de binnenlandse werkgelegenheid. II: een argument voor protectie is het bevorderen van de import.
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 7 - Quizvraag
6. De figuur hiernaast toont de rundvleesmarkt in Ferronia voor- en na instelling van een invoerheffing.
Twee stellingen over de figuur: I: Voor het instellen van de invoerheffing was de rundvleesimport gelijk aan Q3 - Q2 II: Na het instellen van de invoerheffing is de rundvleesimport gelijk aan Q4 - Q1
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 8 - Quizvraag
7. De figuur hiernaast toont de rundvleesmarkt in Ferronia voor- en na instelling van een invoerheffing.
Twee stellingen over de figuur: I: Voor het instellen van de invoerheffing was het consumentensurplus gelijk aan de vlakken A en B II: Door het instellen van de invoerheffing nemen de overheidsontvangsten toe met de vlakken D, E en F
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 9 - Quizvraag
8. Twee stellingen over de internationale concurrentiepositie van een land: I: de internationale concurrentiepositie verbetert als de loonkosten per werknemer relatief meer dalen dan de arbeidsproductiviteit. II: de internationale concurrentiepositie verbetert als de infrastructuur van het land verslechtert.
A
Stelling I is juist
en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist
en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 10 - Quizvraag
De wisselkoers was € 1 = $ 2, nu is de wisselkoers € 1 = $ 1. Daardoor kan de EU nu .... importeren.