3.3 Indeling van een tekst 2F
1 / 29
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat voor soort teksten staan er in dit boek?
A
Informatief
B
Instructief
C
Betogend
D
Er staan geen teksten in
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het doel van deze app?
A
Advies geven
B
Overhalen
C
Informeren
D
Instructie geven
Slide 4 - Quizvraag
Wat voor tekstvorm is dit?
A
Infographic
B
Gebruiksaanwijzing
C
Recept
D
Handleiding
Slide 5 - Quizvraag
Wat geeft de belangrijkste boodschap
van een tekst weer?
A
Onderwerp
B
Hoofdgedachte
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
'een titel kan nooit een vraag zijn'
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
'het antwoord op de hoofdvraag van een tekst staat in het slot'
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
'aanleiding betekent hetzelfde als inleiding'
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
'in een krantenbericht staat de naam van de schrijver altijd na de titel'
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
'de inleiding is altijd een dikgedrukt stuk tekst'
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
'in het slot word je enthousiast gemaakt om de tekst te lezen'
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
'onder een tussenkopje staat altijd maar één alinea'
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
'in een sollicitatiebrief noem je in de inleiding de vacature waarop je reageert'
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
zin:
'Ten derde zorgen telefoons ervoor dat studenten veel te veel tijd achter een scherm zitten'
'Ten derde zorgen telefoons ervoor dat studenten veel te veel tijd achter een scherm zitten'
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 22 - Quizvraag
zin:
'Gisteren zei minister Wiersma dat hij telefoons in de klas wil verbieden. Daar ben ik het niet mee eens. In deze tekst vertel ik waarom'
'Gisteren zei minister Wiersma dat hij telefoons in de klas wil verbieden. Daar ben ik het niet mee eens. In deze tekst vertel ik waarom'
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 23 - Quizvraag
zin:
'Telefoonverbod heeft negatief effect op studenten'
'Telefoonverbod heeft negatief effect op studenten'
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 24 - Quizvraag
zin:
'Voorstanders van het verbod zeggen dat de concentratie van studenten achteruit gaat, maar dat is een slecht argument want...'
'Voorstanders van het verbod zeggen dat de concentratie van studenten achteruit gaat, maar dat is een slecht argument want...'
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 25 - Quizvraag
zin:
'Kortom: het verbod van minister Wiersma heeft een negatief effect op studenten'
'Kortom: het verbod van minister Wiersma heeft een negatief effect op studenten'
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 26 - Quizvraag
zin:
'Studenten hebben de telefoon in de klas nodig. Een voorbeeld daarvoor is de LessonUp'
'Studenten hebben de telefoon in de klas nodig. Een voorbeeld daarvoor is de LessonUp'
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
'Kortom, het idee van de minister is slecht: telefoons moeten gewoon de klas in mogen'
A
titel
B
inleiding
C
middenstuk
D
slot
