Eerste Wereldoorlog quiz

De Eerste Wereldoorlog duurde van..... tot....
A
1913-1915
B
1914-1918
C
1920-1929
D
1900-1914
1 / 39
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

De Eerste Wereldoorlog duurde van..... tot....
A
1913-1915
B
1914-1918
C
1920-1929
D
1900-1914

Slide 1 - Quizvraag

Er waren twee groepen bondgenoten. De.... en de....
A
Centralen en de Leiders
B
Centralen en de Verenigde Landen
C
Centralen en de Geallieerden
D
de Verenigde Naties en de geallieerden

Slide 2 - Quizvraag

Duitsland hoorden bij de Centralen, net als....
A
Belgie
B
Frankrijk
C
Oostenrijk-Hongarije

Slide 3 - Quizvraag

Nederland was tijdens de Eerste Wereldoorlog
A
onderdeel van de Geallieerden
B
onderdeel van de Centralen
C
Neutraal
D
tot 1917 neutraal, daarna bij de Centralen,

Slide 4 - Quizvraag

Welk land werd aangewezen als de grote verliezer ?
A
Frankrijk
B
Rusland
C
Engeland
D
Duitsland

Slide 5 - Quizvraag

Duitsland moest herstelbetalingen doen aan de winnaars. Ze moesten ook:
A
alle criminelen opsluiten
B
grondgebied en kolonien afstaan
C
ontwapend worden
D
alle officieren van het leger gevangen zetten

Slide 6 - Quizvraag

Wapenwedloop betekent:
A
Strijden / laten zien wie de beste wapens had.
B
Mosterdgas, traangas,
C
alle wapens moeten worden ingenomen
D
schietwedstrijd, onderdeel van de Olympische Spelen

Slide 7 - Quizvraag

In 1929 was er een.....
A
beurskrach (economie stortte in)
B
Hitler kwam aan de macht
C
Hitler viel Polen binnen

Slide 8 - Quizvraag

Een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog was:
A
De herstelbetalingen van Duitsland
B
economische crisis
C
politieke crisis

Slide 9 - Quizvraag

De snelle manier van oorlog voeren, noem je:
A
Blitzkrieg
B
Aanvalsoorlog
C
Wapenwedloop

Slide 10 - Quizvraag

Nederland gaf zich snel over aan de Duitsers omdat:
A
Duitsland Amsterdam had gebombardeerd
B
Duitsland Rotterdam had gebombardeerd

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heette de Nederlandse nazi-partij
A
NSDAP
B
NSB

Slide 12 - Quizvraag

Waar werden veel Joden naar toe vervoerd?
A
Aken
B
Westerbork
C
Emmen
D
Den Haag

Slide 13 - Quizvraag

Een vorm van actief verzet:
A
Nazi's vermoorden
B
onderduikers helpen
C
illegale radio luisteren

Slide 14 - Quizvraag

Een vorm van passief verzet
A
Onderduikers helpen
B
Illegale krantjes lezen
C
Overvallen plegen op Duitse instanties

Slide 15 - Quizvraag

welk woord heeft niets te maken met nationalisme
A
vlag
B
volk
C
land
D
gifgas

Slide 16 - Quizvraag

welk woord heeft niets te maken met militarisme?
A
vlag
B
leger
C
volkslied
D
uniform

Slide 17 - Quizvraag

De Eerste Wereldoorlog duurde van:
A
1900-1918
B
1914-1918
C
1940-1945
D
1914-1919

Slide 18 - Quizvraag

hieronder staan enkele oorzaken van
de WOI. Welke is niet goed?
A
bondgenootschappen
B
financiële crisis
C
wapenwedloop
D
militarisme

Slide 19 - Quizvraag

welke moord was aanleiding voor de WOI?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op detroonopvolg er van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand

Slide 20 - Quizvraag

Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?

Slide 21 - Open vraag

welk woord wordt bedoeld:
vrienden-helpen-landen-oorlog

Slide 22 - Open vraag

het bondgenootschap waar Duitsland bij hoorde, heette:

Slide 23 - Open vraag

welk land hoort niet bij de Centralen?
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
België
D
Duitsland

Slide 24 - Quizvraag

bij welk bondgenootschap hoort Frankrijk in 1914?
A
de Centralen
B
de As-mogendheden
C
de Navo
D
de Geallieerden

Slide 25 - Quizvraag

bij welk bondgenootschap hoort Rusland in 1914?
A
de Centralen
B
de As-mogendheden
C
de Navo
D
de Geallieerden

Slide 26 - Quizvraag

welk land hoort niet bij de Geallieerden?
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Engeland
C
VS
D
Frankrijk

Slide 27 - Quizvraag

Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
een loopgraaf
D
de voorste rij in een leger

Slide 28 - Quizvraag

een totale oorlog is een oorlog
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
waar veel soldaten sneuvelen
C
waar op land en op zee gevochten wordt
D
waarbij het hele volk betrokken is

Slide 29 - Quizvraag

4 begrippen worden uitgelegd: welk uitleg klopt niet
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het veroveren van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger.
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.

Slide 30 - Quizvraag

een loopgravenoorlog is een oorlog die wordt uitgevochten vanuit lange uitgegraven gangen
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

in een loopgravenoorlog ligt het front lange tijd op een plek
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

een loopgravenoorlog kan nooit een tweefronten-oorlog zijn
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

tijdens de WOI werd in West-Europa een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quizvraag

waarom vochten er tijdens de WOI mensen uit Azië en Afrika mee?
A
omdat de bondgenootschappen met Frankrijk hadden
B
omdat Europese landen kolonies hadden
C
omdat Afrika en Azië in Europa kolonies hadden
D
omdat ze heel trots waren op hun land

Slide 35 - Quizvraag

Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
modern imperialisme
B
nationalisme
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 36 - Quizvraag

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de autobom en de duikboot
B
het vliegtuig en de autobom en de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 37 - Quizvraag

Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:

I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.

II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
I en II zijn allebei juist
B
I en II zijn allebei onjuist
C
alleen I is juist
D
alleen II is juist

Slide 38 - Quizvraag

'Je sprong in een bomtrechter en je deed je broek naar beneden om je behoefte te doen. Je nam de tijd, je trok je broek weer op, en een paar dagen later liet je huid ineens los. Je werd rood van kleur, je keek zó op het rauwe vlees. Je vlees was bedekt met druipende blaren, die verspreid waren over je dijen en over alle delen van je lichaam die aan de lucht waren blootgesteld.'

Wat voor aanval beschrijft deze Britse soldaat?

Slide 39 - Open vraag