V6 23.9.2021

V62
23.9.2021
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

V62
23.9.2021

Slide 1 - Tekstslide

Heute
- Nomen & Mehrzahl
- Aussprache & Sprechen

- Regelmäßige Verben

Slide 2 - Tekstslide

Männlich, weiblich oder sächlich?
der = männlich, Maskulin
die = weiblich, Feminin
das = sächlich, Neutrum

Mache Notizen (bitte schreiben), damit du sie bei den Aufgaben auch benutzen kannst!

Slide 3 - Tekstslide

Männlich (Maskulin, der)
- Mannelijke persoons- en diernamen
- Namen van dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen
- Stammen van werkwoorden die als zelfst.nw. gebruikt worden (bijv. anfangen --> der Anfang)

Slide 4 - Tekstslide

Weiblich (Feminin, die)
- Vrouwelijke persoons- en diernamen
- Woorden die eindigen op –heit, -keit, -schaft, -ung, -ei, -ik,
    -ion, -tät, -schrift, -sicht
- Getallen 
- (Veel zaaknamen die eindigen op –e)

Slide 5 - Tekstslide

Sächlich (Neutrum, das)
- Veel woorden die in het Nederlands ook onzijdig zijn
- Woorden die eindigen op –chen en –lein 
- Een werkwoord dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt

Slide 6 - Tekstslide

... Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 7 - Quizvraag

... Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quizvraag

... Universität
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quizvraag

... Herr
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quizvraag

... Donnerstag
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quizvraag

... Pferd
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quizvraag

... Beziehung
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

... April
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

... Häuschen
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

... Beginn
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

... Lesen
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

... Onkel
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Mehrzahl (meervoud)
- Mannelijk: (Umlaut) + e                        der Ball – die Bälle
- Vrouwelijk: + (e)n                                    die Farbe – die Farben, die Frau – die Frauen
- Onzijdig: + e                                              das Haar – die Haare
- Mannelijk & onzijdig die                      der Löffel – die Löffel, das Mädchen – 
eindigen op –el, -en, -er:                       die Mädchen, der Fahrer – die Fahrer
onveranderd! 
- Veel woorden op a, i, o, y: + s            die Kamera – die Kameras, das Auto - die Autos 

Slide 19 - Tekstslide

Bilde die Mehrzahl:
Der Traum

Slide 20 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Das Handy

Slide 21 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Der Mechaniker

Slide 22 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Die Ausbildung

Slide 23 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Die Aufgabe

Slide 24 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Der Wunsch

Slide 25 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Der Termin

Slide 26 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Das Fest

Slide 27 - Open vraag

Bilde die Mehrzahl:
Der Moment

Slide 28 - Open vraag

Aussprache
Seite 278
Arbeitet zu zweit. Lest den Text gemeinsam durch.

Slide 29 - Tekstslide

Sprechen
Aufgabe 4, Seite 279

Slide 30 - Tekstslide

Regelmäßige Verben
Im Präsens 

Slide 31 - Tekstslide

Du (verpassen) den Zug noch!

Slide 32 - Open vraag

Ihr (buchstabieren) euren Namen.

Slide 33 - Open vraag

Warum (antworten) Sie nicht?

Slide 34 - Open vraag

Warum (regnen) es den ganzen Tag?

Slide 35 - Open vraag

Regelmäßige Verben im Präsens
mach|en
reis|en
antwort|en
ich
mache
reise
antworte
du
machst
reist
antwortest
er/sie/es/
man
macht
reist
antwortet
wir
machen
reisen
antworten
ihr
macht
reist
antwortet
sie/Sie
machen
reisen
antworten
Ook bij: regnen/ rechnen/ zeichnen/ atmen/ öffnen

Slide 36 - Tekstslide

(fühlen) Wie ... du dich?

Slide 37 - Open vraag

(vertrauen) ... er ihm ...?

Slide 38 - Open vraag

(holen) Die Kinder ... uns einen Kaffee.

Slide 39 - Open vraag

(warten) Wir ... schon so lange!

Slide 40 - Open vraag

(verpassen) Ihr ... den Zug.

Slide 41 - Open vraag

(reagieren) Ich ... noch nicht ... .

Slide 42 - Open vraag

(öffnen) ... Sie die Tür, Herr Maier?

Slide 43 - Open vraag

Schrijf met behulp van de Lernliste op blz. 103 een zin met minstens 5 woorden, waarin je de verleden tijd (Präteritum) of een voltooid deelwoord (Perfekt) gebruikt.

Slide 44 - Open vraag

Regelmäßige Verben im Präteritum
mach|en
reis|en
antwort|en
ich
machte
reiste
antwortete
du
machtest
reistest
antwortetest
er/sie/es/man
machte
reiste
antwortete
wir
machten
reisten
antworteten
ihr
machtet
reistet
antwortetet
sie/Sie
machten
reisten
antworteten

Slide 45 - Tekstslide

Regelmäßige Verben im Perfekt
Vorm van haben/sein (in de o.t.t.)    +     ge + stam + (e)t
     Ich habe gemacht
     Er hat geantwortet
     Wir sind gereist

Werkwoorden die eindigen op -ieren en ww met een voorvoegsel (be-, ver-, er- etc.) krijgen géén "ge-" in het voltooid deelwoord.
     Ihr habt repariert
     Du hast erzählt

Slide 46 - Tekstslide

Üben
Brückenschlag (ab Seite 214): 1, 2, 4, 5, 6, 7

Slide 47 - Tekstslide