Grammar ch. 4

Proefwerk ch.4
Uitleg grammar proefwerk ch.4
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Proefwerk ch.4
Uitleg grammar proefwerk ch.4

Slide 1 - Tekstslide

Reflexive pronouns

Slide 2 - Tekstslide

Reflexive Pronoun
Official definition:
A reflexive pronoun is a pronoun such as "myself" which refers back to the subject of a sentence or clause.
(in Dutch: wederkerend voornaamwoord)

Dus: Een reflexive pronoun verwijst terug naar het onderwerp van de zin, zoals 'Ik kijk naar mezelf' = 'I look at myself'
Je maakt dus een reflexive pronoun met -self of -selves.

Slide 3 - Tekstslide

De reflexive pronouns
I - myself
You - yourself
He - himself
Her - herself
It - itself
We - ourselves
You - yourselves
They - themselves

Slide 4 - Tekstslide

The most common verbs with which you use a reflexive pronoun:
amuse
blame
cut
dry 
enjoy
help




hurt
introduce
kill
prepare
satisfy
teach

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden
I'm trying to teach myself Italian with an app
That bed is too heavy to move by yourself
He knows how to laugh by himself
She looked at herself in the mirror
Our cat was more interested in the box than the toy itself
We are really enjoying ourselves in Brazil
I hope you enjoy yourselves at the party tonight
Our children walk to school by themselves


Slide 6 - Tekstslide

Each other
Je gebruikt each other als je het hebt over twee of meer personen of dingen die op elkaar gericht zijn. Each other betekent 'elkaar'. 
Voorbeelden:
- He likes her and she likes him = They like each other
- Peter looks at Mary and Mary looks at Peter = Peter and Mary are looking at each other
- The puppies all look like each other

Slide 7 - Tekstslide

Conditionals

Slide 8 - Tekstslide

Zero, First and Second
Een conditional is een zin met een voorwaarde. Als ik dit doe, gebeurt er dat. Er zijn 3 vormen: 
1. Zero - feiten
2. First - waarschijnlijkheden
3. Second - onwaarschijnlijkheden

Slide 9 - Tekstslide

Zero conditional
Gebruik je voor feiten
Hoofdzin + if zin met present simple
Voorbeeld:
- Ice melts if it gets too warm
- If it rains, the streets are wet

Slide 10 - Tekstslide

First conditional
Iets wat waarschijnlijk gaat gebeuren
Hoofdzin + will + hele werkwoord, if-zin + present simple
Voorbeeld:
- My cat will stop making noise, if I feed it
- If I write this down, I will remember it

Slide 11 - Tekstslide

Second conditional
Iets wat waarschijnlijk niet gaat gebeuren, een onwaarschijnlijkheid
Hoofdzin + would + hele werkwoord, if-zin + past simple
Voorbeeld
- If I had a dog, I would be happy (maar ik heb geen hond)
- I would buy these expensive jeans, if I had the money (maar dat geld heb ik niet)

Slide 12 - Tekstslide

If / When
If en When betekent beide 'als'
If - als het een mogelijkheid is, als iets kan gebeuren
When - als je zeker weet dat iets gaat gebeuren

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden
You can only go if you have a ticket
--> Je hebt nog geen kaartje, dus je kan er nog niet heen
If I go out later, I'll lock the door
--> Misschien ga ik zo naar buiten, dan doe ik de deur op slot
When I go out later, I'll lock the door
--> Ik weet zeker dat ik straks naar buiten ga, en dan doe ik de deur op slot
I want to be a presenter when I'm older
--> Ik wil presentator worden als ik ouder ben. Ik wordt natuurlijk ouder

Slide 14 - Tekstslide

When do you use reflexive pronouns?
1. We use a reflexive pronoun as a direct object (= lijdend        voorwerp) when the direct object is the same as
 the subject (= onderwerp) of the sentence:


 I fell over and hurt myself.
 Be careful with that knife. You might cut yourself.

Slide 15 - Tekstslide

BUT:
We do NOT use a reflexive pronoun after verbs which describe things people usually do for themselves:


He washed in cold water. (Compare in Dutch: zich wassen)
He always shaved before going out in the evening. (Compare in Dutch: zich scheren)




Slide 16 - Tekstslide

And BUT 2:
We only use reflexives with these verbs for emphasis:

The Queen dressed herself for the ball.
John is old enough to wash himself.
The King himself went to the hospital to greet the victims.

Slide 17 - Tekstslide

Robert made this t-shirt......
A
herself
B
themselves
C
ourselves
D
himself

Slide 18 - Quizvraag

We have been amusing ...... for two whole weeks.
A
themselves
B
itself
C
ourselves
D
yourselves

Slide 19 - Quizvraag

Tim and Gerry, if you want more milk, help........
A
themselves
B
yourselves
C
ourselves
D
yourself

Slide 20 - Quizvraag

Alice and Doris collected the stickers ............
A
themselves
B
yourselves
C
herself
D
myself

Slide 21 - Quizvraag

A lion can defend ...........
A
herself
B
itself
C
himself
D
myself

Slide 22 - Quizvraag

Emma did you take the photo .....?
A
myself
B
itself
C
herself
D
yourself

Slide 23 - Quizvraag

His grandfather often spoke to ........
A
himself
B
myself
C
herself
D
yourself

Slide 24 - Quizvraag

I wrote this short story ......
A
herself
B
himself
C
myself
D
ourselves

Slide 25 - Quizvraag

Lisa did her homework ....
A
myself
B
yourself
C
herself
D
himself

Slide 26 - Quizvraag

Our Queen Maxima opened the new Shopping Mall in Leidschendam ........
A
itself
B
herself
C
himself
D
myself

Slide 27 - Quizvraag