Capítulo 1
1 / 40
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
¿Qué significa ahora mismo?
A
op dit moment
B
soms
C
altijd
D
nooit
Slide 2 - Quizvraag
¿Qué significa algunos?
A
geen
B
veel
C
sommige
D
iemand
Slide 3 - Quizvraag
¿Qué significa superar?
A
beginnen
B
overwinnen
C
verliezen
D
stoppen
Slide 4 - Quizvraag
¿Qué significa verdaderamente?
A
nep
B
grappig
C
gelukkig
D
echt
Slide 5 - Quizvraag
¿Qué significa esperar?
A
wachten
B
rennen
C
slapen
D
denken
Slide 6 - Quizvraag
¿Qué significa 'la leña'?
A
het brood
B
het water
C
het brandhout
D
het geld
Slide 7 - Quizvraag
¿Qué significa 'los demás'?
A
de buren
B
de anderen
C
de familie
D
de vrienden
Slide 8 - Quizvraag
¿Qué significa 'la obligación'?
A
de vrijheid
B
de liefde
C
de blijdschap
D
de verplichting
Slide 9 - Quizvraag
¿Qué significa 'la valla'?
A
de lamp
B
het hek
C
de tafel
D
de stoel
Slide 10 - Quizvraag
¿Qué significa 'el casco'?
A
het huis
B
het boek
C
de helm
D
de auto
Slide 11 - Quizvraag
Traduce al español:
Gedurende, tijdens
Gedurende, tijdens
Slide 12 - Open vraag
Traduce al español:
Vergeet niet
Vergeet niet
Slide 13 - Open vraag
Traduce al español:
Naar mijn mening
Naar mijn mening
Slide 14 - Open vraag
Traduce al español:
Elke willekeurige
Elke willekeurige
Slide 15 - Open vraag
Traduce al español:
Pas op
Pas op
Slide 16 - Open vraag
Wat past beter in de zin?
Normalmente ..... televisión por la noche
Normalmente ..... televisión por la noche
A
veo
B
estoy viendo
Slide 17 - Quizvraag
Wat past beter in de zin?
En este momento Pablo ....
En este momento Pablo ....
A
se ducha
B
se está duchando
Slide 18 - Quizvraag
Wat past beter in de zin?
Ahora mi madre ...
Ahora mi madre ...
A
cocina
B
está cocinando
Slide 19 - Quizvraag
Wat past beter in de zin?
Todos los sábados ... fútbol
Todos los sábados ... fútbol
A
juego
B
estoy jugando
Slide 20 - Quizvraag
Vervoeg in de GERUNDIO:
comer, yo
comer, yo
Slide 21 - Open vraag
Vervoeg in de GERUNDIO:
leer, tú
leer, tú
Slide 22 - Open vraag
Vervoeg in de GERUNDIO:
dormir, ellos
dormir, ellos
Slide 23 - Open vraag
Vervoeg in de GERUNDIO:
escribir, vosotros
escribir, vosotros
Slide 24 - Open vraag
Vervoeg in de GERUNDIO:
ir, tú
ir, tú
Slide 25 - Open vraag
Vervoeg in de GERUNDIO:
decir, nosotros
decir, nosotros
Slide 26 - Open vraag
Vervoeg in de GERUNDIO:
trabajar, usted
trabajar, usted
Slide 27 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
comparar, tú
comparar, tú
Slide 28 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
recordar, yo
recordar, yo
Slide 29 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
pensar, tú
pensar, tú
Slide 30 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
divertirse, yo
divertirse, yo
Slide 31 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
leer, tú
leer, tú
Slide 32 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
cambiar, ella
cambiar, ella
Slide 33 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
sonreír, yo
sonreír, yo
Slide 34 - Open vraag
Vervoeg in de PRESENTE:
poder, nosotros
poder, nosotros
Slide 35 - Open vraag
Maak de zin af:
A Isabela _______ los animales
A Isabela _______ los animales
A
le gusta
B
le gustan
C
se gusta
D
se gustan
Slide 36 - Quizvraag
Maak de zin af:
A nosotros _____ la música
A nosotros _____ la música
A
nos gusta
B
os gusta
C
nos gustan
D
os gustan
Slide 37 - Quizvraag
Maak de zin af met 'gustar':
A vosotros no _______ estudiar
A vosotros no _______ estudiar
Slide 38 - Open vraag
Maak de zin af met 'gustar':
A Juan _______ las matemáticas
A Juan _______ las matemáticas
Slide 39 - Open vraag
Maak de zin af met 'gustar':
A ti _______ comer pizza
A ti _______ comer pizza
