Adjectives: bijvoegelijke naanwoord

Adjectives (bijvoegelijk naamwoord)
Lesson goals:
You know what an adjective is. 
You know when/how to use adjectives. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Adjectives (bijvoegelijk naamwoord)
Lesson goals:
You know what an adjective is. 
You know when/how to use adjectives. 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

when do you use adjectives?
- Je voegt een adjective (bijvoegelijk nmw) aan een zin wanneer je iets wilt zeggen van de ze noun (zelfstandige nmw). Je gebruikt woorden zoals: hot, cold, beautiful and fast. 
- to describe things or people
- to add information about nouns (zelfstandig nwm) and pronouns (persoonelijke vnw). 

Slide 4 - Tekstslide

Kijk naar de volgende zinnen:
What do you notice?
What is the use of the red  words?
What is the use of the orange words. 

  • A hungry wolf met a cheerful dog
  • A happy dog asked the thin wolf. 
  • I live in a big house
  • Delicious food 

Slide 5 - Tekstslide

Write down the adjective:
The big car

Slide 6 - Open vraag

Write down the adjective:
The tall building

Slide 7 - Open vraag

Write down the adjective:
The teacher gives good instructions

Slide 8 - Open vraag

Write down the adjective:
He is a slow runner

Slide 9 - Open vraag

Write down the adjective:
The busy road

Slide 10 - Open vraag

Write down the adjective:
He watched a funny film

Slide 11 - Open vraag

Write down the adjective:
Dave works very hard

Slide 12 - Open vraag

Write down the adjective:
The black cat

Slide 13 - Open vraag

Write down the adjective:
You have little patience

Slide 14 - Open vraag

Write down the adjective:
Two large worms

Slide 15 - Open vraag

Write down the adjective:
Peter was a tall boy

Slide 16 - Open vraag

Write down the adjective:
The strong smell

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Link

Weet je wat een adjective is?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Weet je hoe je een adjective in een zin kan vinden?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag