Leerdoelen 8.5

Leerdoelen 8.4 Doping en drugs
Beantwoordt de vragen eerst voor jezelf zonder dat je naar de multiple choice antwoorden hebt gekeken. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen 8.4 Doping en drugs
Beantwoordt de vragen eerst voor jezelf zonder dat je naar de multiple choice antwoorden hebt gekeken. 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe doping sportprestaties kan beïnvloeden. 
  • Je kunt de invloed van drugs op je lichaam beschrijven. 
  • Je kunt uitleggen wat de gevolgen kunnen zijn van drugsgebruik. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is doping?

Slide 3 - Open vraag

Welk van deze vormen van doping heeft het grootste effect op de prestatie van een marathonloper?
A
Anabole steroïden
B
Amfetamine
C
Bloeddoping
D
Geen van allen

Slide 4 - Quizvraag

Amfetamine en anabole steroïden
A
Amfetamine zorgt voor snelle spiergroei
B
Anabole steroïden zorgt voor snelle spiergroei
C
Amfetamine zorgt voor meer rode bloedcellen
D
Anabole steroïden zorgt voor een oppeppende werking

Slide 5 - Quizvraag


Lees de afbeelding hiernaast
Juist of onjuist?
1: Ongeveer 35% van de jongeren heeft wel eens drugs gebruikt.
2: Het gebruik van cocaïne en amfetamine onder de jongeren is gering.
A
1: Juist 2: Juist
B
1: Juist 2: Onjuist
C
1: Onjuist 2: Onjuist
D
1: Onjuist 2: Juist

Slide 6 - Quizvraag

Welk bestanddeel van het bloed speelt een rol in het gebruik van doping?
A
Bloedplaatjes
B
Rode bloedcellen
C
Witte bloedcellen
D
Bloedplasma

Slide 7 - Quizvraag

Waarom is doping bij wet verboden?
A
Omdat het in strijd is met gelijke start- en winstkansen
B
Omdat het gezondheidsrisico's met zich meebrengt
C
Omdat het crimineel gedrag uitlokt in de vorm van verboden handel
D
Omdat het een slecht voorbeeld is voor kinderen

Slide 8 - Quizvraag

Sporters worden regelmatig gecontroleerd op het gebruik van doping. Welke lichaamsvloeistoffen worden hiervoor gebruikt?
A
Weefselvloeistof en bloed
B
Bloed en urine
C
Lymfe en weefselvloeistof
D
Lymfe en urine

Slide 9 - Quizvraag

Epo is een hormoon dat door de nieren wordt gemaakt. Epo kan ook kunstmatig worden gemaakt.
Sommige sporters gebruiken Epo als doping.
Door Epo te gebruiken, worden er veel meer rode bloedcellen gemaakt dan normaal. Hierdoor kan een sporter zijn sportprestaties verhogen.

Het gebruik van Epo kan door urineonderzoek gecontroleerd worden.
Waar in de nieren wordt Epo uit het bloed verwijderd?
A
Nierschors
B
Niermerg
C
Nierschors en niermerg
D
Niermerg en nierbekken

Slide 10 - Quizvraag

Epo is een hormoon dat wordt geproduceerd door de nieren en dat de aanmaak van
rode bloedcellen stimuleert. Het wordt gebruikt als medicijn tegen bloedarmoede.
Duursporters gebruikten epo ook als doping (middel om de prestaties te verbeteren).
Voorbeelden van duursporten zijn wielrennen en hardlopen.
Leg uit waardoor vooral duursporters voordeel hebben van een groter aantal rode
bloedcellen.

Slide 11 - Open vraag

Drugs kun je indelen in drie groepen:
1 stimulerende middelen
2 verdovende middelen
3 bewustzijnsveranderende middelen
Drugs kunnen je hersenen trager laten werken of juist sneller, of anders. Neem de nummers van de groepen over en schrijf erachter welke uitwerking ze hebben op de hersenen.

Slide 12 - Open vraag

Welke drug is een verdovend middel?


A
amfetamine
B
cocaïne
C
heroïne
D
paddo’s

Slide 13 - Quizvraag

Wiet, alcohol, heroïne en slaapmiddelen zijn voorbeelden van..
A
bewustzijns-veranderende middelen
B
verdovende middelen
C
stimulerende middelen
D
vernietigende middelen

Slide 14 - Quizvraag

Paddo's zijn...
A
Verdovende middelen (downers)
B
Stimulerende middelen (uppers)
C
Bewustzijnsveranderende middelen (trippers)

Slide 15 - Quizvraag

Wat is hallucineren?

Slide 16 - Open vraag

Drugs kunnen ingeademd, opgesnoven, ingespoten of gedronken worden. In alle gevallen komen de drugs in het bloed terecht. Op welk orgaanstelsel werken drugs vooral?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Uitscheidingsstelsel
D
Zenuwstelsel

Slide 17 - Quizvraag

Heb je de leerdoelen behaald?
Heb je veel vragen fout? Dan maak je de opdrachten die bij de leerdoelenkaart zit. 

Slide 18 - Tekstslide