aldicht
Rederijkersgedicht dat zo gebouwd is dat alle woorden die in de verschillende versregels op een overeenkomstige plaats staan, met elkaar rijmen. Hieronder twee voorbeelden van dergelijke verzen uit Matthijs de Casteleins Const van rhetoriken (1555):
Lacht dy sat. Tstick valt coen.
Wacht my dat. Ick zalt doen.
('Rondeelen, van allen soorten: van drie syllaben', p. 63)
Voord, zijd, niet, moe: wild, my, saen, versinnen;
Hoord, zwijd, siet, toe: stild, wy, gaen, beghinnen.
('Al dicht, oft van woordt te woorde', p. 29)
Lit: S.A.P.J.H. Iansen, Verkenningen in Matthijs Casteleins Const van rhetoriken (1971).