H1 - samenvatting rekenvaardigheden

Welkom bij Economie in Mavo 3

Rekenvaardigheden
H1 - Consumeren
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Economie in Mavo 3

Rekenvaardigheden
H1 - Consumeren

Slide 1 - Tekstslide

SCHRIJF 
JE BEREKENING OP !!!!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Van week naar maand

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Je verdient € 36 per week.
Hoeveel € verdien je per maand?

Antwoord: € 36 x 52 : 12 = € 156

Slide 6 - Tekstslide

Van maand naar week

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Je verdient € 260 per maand.
Hoeveel € verdien je per week?

Antwoord:  260 x 12 : 52 = € 60

Slide 8 - Tekstslide

en per kwartaal dan?

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Het lidmaatschap van de hockeyvereniging kost  € 5,50 per week.
Hoeveel € kost het per kwartaal?

Antwoord: € 5,50 x 52 : 4 = € 71,50 

Slide 10 - Tekstslide

Rekenen met procenten
Er zijn 5 verschillende soorten procensommen!
 - een getal berekenen met procenten
 - een percentage berekenen
 - een stijging of daling in procenten
 - een verschil in procenten berekenen
 - als 100% niet bekend is

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Een getal berekenen met procenten
Een jas kost € 89.
Je krijgt 40% korting.
Hoeveel € korting krijg je? 

Tip: gebruik een verhoudingstabel

Slide 13 - Tekstslide

Een getal berekenen met procenten
Een jas kost € 89.
Je krijgt 40% korting.
Hoeveel € korting krijg je? 

Tip: gebruik een verhoudingstabel
89 : 100 x 40 = € 35,60
   : 100 x 40
89          
100    1    40
   : 100 x 40

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Een percentage berekenen
Op school zijn er 1.890 leerlingen.
1.245 leerlingen komen op de fiets naar school. 

Hoeveel % van de leerlingen komt op de fiets naar school?


Let op: procenten rond je af op 1 decimaal

Slide 16 - Tekstslide

Een percentage berekenen
Op school zijn er 1.890 leerlingen.
1.245 leerlingen komen op de fiets naar school. 

Hoeveel % van de leerlingen komt op de fiets naar school?
1.245 : 1.890 x 100 = 65,9%

Let op: procenten rond je af op 1 decimaal

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Een stijging of daling in %
In 2022 verdiende John € 65 per week.
In 2023 verdient John € 80 per week. 

Bereken hoeveel % hij meer verdient per week. 

Slide 19 - Tekstslide

Een stijging of daling in %
In 2022 verdiende John € 65 per week.
In 2023 verdient John € 80 per week. 

Bereken hoeveel % hij meer verdient per week. 
Nieuw = 80    Oud = 65
(80 - 65) : 65 x 100 = 15 : 65 x 100 = 23,1%

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Een verschil in % berekenen
Winkel 1              Fiets kost € 419
Winkel 2             Fiets kost € 399
Bereken hoeveel % de fiets goedkoper is in winkel 2. 


Slide 22 - Tekstslide

Een verschil in % berekenen
Winkel 1   -   Fiets kost € 419         Winkel 2   -   Fiets kost € 399
Bereken hoeveel % de fiets goedkoper is in winkel 2. 

Prijsverschil = 419 - 399 = € 20
Hoeveel procent is winkel 2 goedkoper dan winkel 1? 
De prijs van winkel 1 = 100%
20 : 419 x 100 = 4,8%


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Als 100% niet bekend is
Er zijn vanochtend 28 leerlingen te laat gekomen. 
Dat is 6% van alle leerlingen.
Bereken hoeveel leerlingen er op school zitten. 

Slide 25 - Tekstslide

Als 100% niet bekend is
Er zijn vanochtend 28 leerlingen te laat gekomen. 
Dat is 6% van alle leerlingen.
Bereken hoeveel leerlingen er op school zitten. 

Tip: gebruik een verhoudingstabel 
100 : 6 x 28 = 467 leerlingen
      : 6   x28
    6    1    28
100
      :6    x28

Slide 26 - Tekstslide

Prijzen vergelijken





                          2 kg. € 3,40                                            5 kg. € 8,80 
                            Bereken welke appels het goedkoopst zijn.

Slide 27 - Tekstslide

Prijzen vergelijken



                          2 kg. € 3,40                                            5 kg. € 8,80            
           1 kg. = € 3,40 : 2 = € 1,70                        1 kg. = € 8,80 : 5 = € 1,76

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Wat voor soort rente krijgt je?
Enkelvoudige rente:
rente wordt per jaar uitgekeerd.

Samengestelde rente:
je ontvangt rente over rente.

Slide 30 - Tekstslide

Enkelvoudige rente 

  • je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald
     op je betaalrekening (niet op je spaarrekening!)
  • je spaarbedrag blijft dus gelijk







Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
EZELSBRUGGETJE: ENKELVOUDIGE rente = 
de EENVOUDIGE berekening!!!

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld enkelvoudige rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Rente na 1 jaar               

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld enkelvoudige rente

Voorbeeld:

Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Rente na 1 jaar               →  € 200 : 100 x 3 = € 6

Rente na 2 jaar              →  (€ 200 : 100 x 3) x 2 = € 12

Rente na 1 maand        →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 = € 0,50 

Rente na 5 maanden  →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 x 5 = € 2,50

Slide 33 - Tekstslide

Voorbeeld enkelvoudige rente
Enkelvoudige rente
  • Ramon heeft € 1.400 op zijn spaarrekening staan. 
  • Hij ontvangt 3% rente.
  • Hij neemt geen geld op van zijn rekening.

Bereken hoeveel geld hij na 2 jaar op zijn rekening heeft.
€ 1.400 : 100 x 3 = € 42 rente per jaar   
€ 1.400 + € 42 + € 42 = € 1.484 op de rekening na 2 jaar

Slide 34 - Tekstslide

Samengestelde rente

  • de rente wordt bijgeschreven op je spaarrekening
  • het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en
     over de ontvangen rente ('rente op rente')
Samengestelde rente = 
rentepercentage x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)

Slide 35 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente heb je gekregen na 3 jaar als er sprake is van samengestelde rente?

1e jaar: 
2e jaar: 
3e jaar: 

Eind van het 3e jaar heb je € ,,,,,,+ € ..... + € ..... = € ..... rente ontvangen.

Slide 36 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente heb je gekregen na 3 jaar als er sprake is van samengestelde rente?

1e jaar: € 1.000 : 1 x 100 = € 10
2e jaar: € 1.010 : 1 x 100 = € 10,10
3e jaar: € 1.020,10 : 1 x 100 = € 10,20

Eind van het 3e jaar heb je € 10 + € 10,10 + € 10,20 = € 30,30 rente ontvangen.

Slide 37 - Tekstslide

Voorbeeld samengestelde rente
Samengestelde rente
  • Ramon heeft € 1.400 op zijn spaarrekening staan.
  • Hij ontvangt 3% rente.
  • Hij neemt geen geld op van zijn rekening.

Bereken hoeveel geld hij na 2 jaar op zijn rekening heeft.
Jaar 1        € 1.400 : 100 x 3 = € 42                 € 1.400 + € 42 = € 1.442
Jaar 2        € 1.442: 100 x 3 = € 43,26           € 1,442 + € 43,26 = € 1.485,26

Slide 38 - Tekstslide

Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen:
€ 1.000 op de rekening tegen 2% rente.
A
€ 40,00
B
€ 120,00
C
€ 60,00
D
€ 100,00

Slide 39 - Quizvraag

Rekenvoorbeeld samengestelde rente
Je hebt € 500 op je spaarrekening staan. Je krijgt 2% rente van de bank. Hoeveel euro rente heb je gekregen na 3 jaar als er sprake is van samengestelde rente?

1e jaar: 
2e jaar: 
3e jaar: 

Eind van het 3e jaar heb je € .......+ € ..... + € ..... = € ..... rente ontvangen.

Slide 40 - Tekstslide

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan.
Je hebt een samengestelde rente van 2%.

Hoeveel geld staat er na 3 jaar op je spaarrekening?
A
€ 1.061,21
B
€ 1.060

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Video

Kredietkosten berekenen
  • Krediet = lening
  • Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
    Rekenvoorbeeld
    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk 
    € 148. Looptijd is twee jaar. Bereken de kredietkosten.
    >> (24 x € 148 ) - € 3.000 = € 552

    Slide 43 - Tekstslide

    Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500.
    Hammid kiest er echter voor om de tv in termijnen te betalen.
    Hammid betaalt 12 termijnen van € 50.

    Bereken de kredietkosten.


    A
    € 50,00
    B
    € 100,00
    C
    € 500,00
    D
    € 600,00

    Slide 44 - Quizvraag