Zelfstandige module historisch redeneren

History Skills 101
Zelfstandig te behalen lesmodule 1Q

Vaardighedentraining in het historisch denken
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

History Skills 101
Zelfstandig te behalen lesmodule 1Q

Vaardighedentraining in het historisch denken

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg over de module
Om deze module te volbrengen moet je deze presentatie volledig doorlopen. Dit betekent dat je alle uitleg bestudeert en de vragen zelfstandig beantwoord.

Om je hierbij te helpen zijn er op veel dia's knoppen toegevoegd. Klik hierop om erachter te komen wat ze bevatten.
Bevat een beeldbron (afbeelding of video)
Bevat geschreven uitleg of extra informatie bij een onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je bij wiskunde?

Slide 3 - Open vraag

Wat leer je bij Engels?

Slide 4 - Open vraag

Wat leer je bij Lichamelijke opvoeding?

Slide 5 - Open vraag

Wat leer je bij Geschiedenis?

Slide 6 - Open vraag

Waarom geschiedenis?
  • Er is een grote kans dat je zojuist de laatste vraag het lastigst vond om te beantwoorden. Het 'nut' van geschiedenis wordt door veel mensen niet echt gezien. 

  • Er zijn veel verschillende manieren waarop het vak geschiedenis waardevol is. Niet elke manier zal hier behandeld worden.
  • In deze module gaan we ons vooral richten op de vaardigheden die je traint wanneer je historisch gaat redeneren

Slide 7 - Tekstslide

Wat gaan we doen in deze module?
Zoals eerder genoemd gaan we deze module ons niet richten op nieuwe weetjes en kennis. 

Ik zal jullie vooral laten oefenen met een paar vaardigheden. En dan vooral vaardigheden die je ook buiten het vak geschiedenis kunt gebruiken.


  • Het beoordelen van bronnen

  • Werken met oorzaken & gevolgen
Oorzaken zijn de redenen waarom iets gebeurd.
Gevolgen zijn de dingen die er daardoor gebeuren.

Oorzaak: het mannetje duwt een domino steen om.
Gevolg: alle steentjes in de rij gaan omvallen.
Een bron is waar iets vandaan komt. Dus een waterbron is de plek waar vers water gehaald kan worden. De zon is een bron voor licht en warmte.

Bij geschiedenis zijn bronnen de plekken waar we informatie kunnen halen over andere tijden.

Slide 8 - Tekstslide

Oorzaak, aanleiding & gevolg 

Slide 9 - Tekstslide

Waarom?
  • Historici vragen zich niet alleen af wat er in het verleden gebeurde, maar ook waarom dingen gebeurden.
  • Hiervoor kun je een vraag gebruiken die begint met: "Waardoor...?"

  • Als je bezig bent met het beantwoorden van deze waardoor-vraag, dan zoek je naar oorzaken.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden van oorzaken
  • Hans is te laat op school, omdat hij een lekke band kreeg.
  • Waardoor kreeg hij een lekke band?
  • Hij kreeg een lekke band, doordat hij door glas was gefietst.

  • Anna kiest om naar het AHRC te gaan in plaats van een andere school.
  • Waardoor koos zij voor het AHRC?
  • De school was lekker dicht bij huis daardoor hoeft ze niet ver te fietsen.
  • Vriendinnen kozen voor het AHRC daardoor weet ze dat ze niet alleen is.
  • Ze koos voor het AHRC, doordat er tijdens de open dag echt hele leuke docenten waren om de school aan te prijzen.



Aan de woorden 'doordat' of 'daardoor' kun je een oorzaak herkennen.

Dit zijn niet de enige woorden die een oorzaak kunnen geven, maar deze zijn wel het meest vaak gebruikt. 

Andere woorden zijn 'omdat' of 'daarom'

Slide 11 - Tekstslide

Met welk woord kun je het beste een vraag beginnen om de oorzaak te vinden?
A
Waarom
B
Waardoor
C
Waarmee
D
Doordat

Slide 12 - Quizvraag

Met welk woord kun je de oorzaak (meestal) herkennen?
A
Waarom
B
Waardoor
C
Waarmee
D
Doordat

Slide 13 - Quizvraag

Bedenk een voorbeeld van een gebeurtenis en geef hierbij zoveel mogelijk oorzaken die geleid hebben tot die gebeurtenis.

Slide 14 - Open vraag

Bedenk bij de gebeurtenis van de vorige dia zoveel mogelijk gevolgen.

Slide 15 - Open vraag

De aanleiding





  • Een gebeurtenis kan meerdere oorzaken hebben.
  • Meestal is er daarvan één de directe oorzaak: 'de druppel die de emmer doet overlopen'
  • Het herkennen van de belangrijkste oorzaak van een gebeurtenis, is soms moeilijk. Maar de aanleiding is vaak duidelijk.




Slide 16 - Tekstslide

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"De aanleiding is geen oorzaak."
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"De aanleiding gebeurt vlak voor (in ieder geval niet lang voor) de gebeurtenis."
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Gevolgen





  • De ene gebeurtenis zorgt weer voor andere gebeurtenissen.
  • Dat zijn gevolgen
  • Doordat Hans een lekke band had, kwam hij te laat in de les. Het gevolg was dat hij een deel van de geschiedenisles had gemist.
  • Oorzaak⇒gevolg(en)



Slide 19 - Tekstslide

Een voorbeeld bij geschiedenis






  • Oorzaak: de klimaatsverandering na de laatste IJstijd.
  • Gevolg 1: het werd warmer en droger
  • Gevolg 2: mensen konden niet meer goed leven als jager-verzamelaars
  • Gevolg 3: mensen zochten naar andere middelen van bestaan, zoals de landbouw



Slide 20 - Tekstslide

Oorzaken
Aanleiding
Gebeurtenis
Gevolgen
Pieter en ik gaan vechten
Pieter en ik willen niet meer naast elkaar zitten
Sjaak vertelt dat hij zag dat Pieter vandaag mijn fietsband lek stak
Ik heb al weken vervelende grappen gemaakt over Pieter
Ik ga voortaan minder om met Hendrik want die is bevriend met Pieter
Pieter heeft vorig jaar mijn vriendin geprobeerd af te pakken
Pieter heeft een blauw oog en ik heb een bloedneus
Pieter gebruikt al sinds de eerste schooldag een vervelende bijnaam voor mij

Slide 21 - Sleepvraag

Historische bronnen geven informatie over het verleden



Historische bronnen geven informatie over het verleden
Historische bronnen geven informatie over het verleden

Vier soorten bronnen:

  • Geschreven bronnen

  • Ongeschreven bronnen

  • Directe bronnen

  • Indirecte bronnen
Twee dingen waar je rekening mee moet houden als je bronnen bestudeert:

  • Is de informatie uit de bron betrouwbaar?

  • Is de informatie uit de bron bruikbaar om mijn vraag mee te beantwoorden?

Slide 22 - Tekstslide

Geschreven en ongeschreven bronnen

Slide 23 - Tekstslide

Ongeschreven bronnen
  • Grotschilderingen
  • Speerpunten
  • Bodemlagen
  • Graven
  • Munten

Slide 24 - Tekstslide

...maar ook:
  • Films
  • Interviews
  • Schilderijen

Slide 25 - Tekstslide

Geschreven bronnen
  • Boeken
  • Brieven
  • Rekeningen

Slide 26 - Tekstslide

Ga de bronnen op deze dia indelen. Je moet voor elke bron nagaan of het een geschreven of ongeschreven bron is.
Geschreven
Ongeschreven
De informatie op de website www.Historiek.net.
Een opgenomen muziekstuk.
Een huiswerkschrift van een kind uit 1920.

Slide 27 - Sleepvraag

Ben je het eens of oneens bent met de volgende stelling? Geef ook de argumenten voor je antwoord :
"Geschreven bronnen geven altijd meer informatie dan ongeschreven bronnen."


Slide 28 - Open vraag

Ben je het eens of oneens bent met de volgende stelling? Geef ook de argumenten voor je antwoord :
"Bij ongeschreven bronnen is het vaak moeilijker om iets te weten te komen over gedachten en/of gevoelens van de mensen die de bron gemaakt hebben."


Slide 29 - Open vraag

Ben je het eens of oneens bent met de volgende stelling? Geef ook de argumenten voor je antwoord :
"Geschreven bronnen zijn altijd betrouwbaarder dan ongeschreven bronnen."


Slide 30 - Open vraag

Ben je het eens of oneens bent met de volgende stelling? Geef ook de argumenten voor je antwoord :
"Geschreven bronnen zijn altijd meer bruikbaar dan ongeschreven bronnen."


Slide 31 - Open vraag

Directe en 
indirecte bronnen

Slide 32 - Tekstslide

Directe bronnen

  • Zijn in de tijd waarover ze gaan gemaakt

  • Zijn meestal gemaakt door iemand die bij de gebeurtenis aanwezig was, maar dat hoeft niet altijd.

Slide 33 - Tekstslide

Directe bronnen

  • Kunnen heel betrouwbaar zijn, omdat de maker leefde in die tijd... 

  • ...maar ook onbetrouwbaar, omdat iemand zijn mening misschien wel wil geven of niet alle informatie heeft.

Slide 34 - Tekstslide

Directe bronnen
Voorbeelden:

  • Dagboek van Anne Frank
  • Egyptisch Dodenboek
  • Egyptische mummie
  • Filmbeelden van de moord op president Kennedy
  • Spotprent

Slide 35 - Tekstslide

Indirecte bronnen

  • Zijn gemaakt door iemand die er niet zelf bij was, bijvoorbeeld omdat hij later leefde óf omdat hij ergens anders woonde.

  • Heeft de informatie gekregen via andere (geschreven of ongeschreven) bronnen

Slide 36 - Tekstslide

Indirecte bronnen

  • Kunnen heel betrouwbaar zijn, omdat de maker misschien zijn informatie uit veel bronnen heeft kunnen halen... 

  • ...maar ook onbetrouwbaar, omdat iemand niet bij de gebeurtenis aanwezig was.

Slide 37 - Tekstslide

Indirecte bronnen
Voorbeelden:

  • Jouw geschiedenisboek
  • Een artikel over Anne Frank op Wikipedia
  • Een documentaire over de ontdekking van het graf van Toetanchamon

Slide 38 - Tekstslide

Schrijf in je eigen woorden op waarom directe bronnen betrouwbaarder kunnen zijn dan indirecte bronnen.

Slide 39 - Open vraag

Schrijf in je eigen woorden op waarom directe bronnen minder betrouwbaar kunnen zijn dan indirecte bronnen.

Slide 40 - Open vraag

Schrijf in je eigen woorden op waarom indirecte bronnen betrouwbaarder kunnen zijn dan directe bronnen.

Slide 41 - Open vraag

Schrijf in je eigen woorden op waarom indirecte bronnen minder betrouwbaard kunnen zijn dan directe bronnen.

Slide 42 - Open vraag