Verben mit Präfix

Werkwoorden met voorvoegsel
Verben mit Präfix
Grammatik A das Perfekt
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden met voorvoegsel
Verben mit Präfix
Grammatik A das Perfekt

Slide 1 - Tekstslide


- Als de klemtoon van een samengesteld werkwoord op het voorvoegsel ligt kun je het werkwoord uit elkaar trekken.

                   
Bijv. mitnehmen = meenemen
Ich nehme eine Tasche mit.


Je vervoegt het werkwoord, maar voorvoegsel niet



Slide 2 - Tekstslide

-Als de klemtoon niet op het voorvoegsel ligt, dan kun je het niet uit elkaar trekken
                  
Bijv. bezahlen = betalen
            Ich bezahle immer zu wenig! 


 Je vervoegt het samengestelde werkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

 'zusammengesetzte Verben'  = samengestelde werkwoorden

Samengestelde werkwoorden beginnen altijd met een voorvoegsel. 

Voorbeelden:
abfahren, anrufen, einkaufen, umziehen, 
bestellen, empfangen, verkaufen etc. 


Slide 4 - Tekstslide



Deze voorvoegsels krijgen altijd een klemtoon:
an-, auf-, aus-, bei-, mit-, zu-.


Deze voorvoegsels krijgen nooit een klemtoon:
be-, ver-, ge-, ent- 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je dan het voltooid deelwoord?
(Wiederholung)
-Het voltooid deelwoord van werkwoorden met be- of ver- wordt gevormd door:  STAM + T

Bijvoorbeeld: besuchen 
 Wir haben den Zoo besucht.

-Het voltooid deelwoord van w.w. met een voorzetsel of voorvoegsel dat "losgekoppeld" kan worden, wordt gevormd door: VOORVOEGSEL+ GE+STAM + T

Bijvoorbeeld: mitmachen 
 Das Mädchen hat in unserem Team mitgemacht.


Slide 7 - Tekstslide


Vul het juiste voltooid deelwoord in. 

Slide 8 - Tekstslide

Du_____________ (geprobeerd)
A
bin probiert
B
bist probieren
C
hast probieren
D
hast probiert

Slide 9 - Quizvraag

Wir_____________ (opgeruimd)
A
haben aufgeräumt
B
sind augeräumt
C
seid aufgeräumen
D
haben aufräumen

Slide 10 - Quizvraag

Voltooid deelwoord?
Ich habe ein großes Haus ___________. (mieten)

Slide 11 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Ich habe die Falsche Kleidung______(bestellen)

Slide 12 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Du hast zwei Jahre Deutsch_____(studieren)?

Slide 13 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Die Schüler haben bei Albert Heijn zu wenig______(verdienen)

Slide 14 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Wie lange hast du ______(warten)?

Slide 15 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Ihr habt gut____(mitmachen)

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide