Les 3 De tegenwoordige tijd

Les werkwoordspelling
De tegenwoordige tijd
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les werkwoordspelling
De tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DOEL



- je weet wat werkwoorden zijn 

- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

- je kunt engelse werkwoorden in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
  1. Uitleg Nederlands op Mijn School
  2. Uitleg: werkwoorden en de tegenwoordige tijd t.t.
  3. Extra oefenmateriaal
  4. Donderdag = zelfde les

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederlands op het mbo
  • Schrijven (spelling)
  • Lezen & luisteren
  • Spreken (presenteren)
  • Gesprekken 


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Houd zelf je voortgang bij
Vraag mij (Merel) om een checklist of haal deze uit Teams.
Niveau 2 = 2F
Niveau 4 = 3F

Werk zelfstandig en/of doe mee met de instructielessen.
Zie planning.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden

Een werkwoord:
- zegt wat iemand doet
- zegt wat iets doet
- zegt wat er gebeurt
- kan er verschillend uitzien: het ligt eraan wie het doet
- kun je vinden door een vraag te stellen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een werkwoord...

- zegt wat iemand doet


- zegt wat iets doet


- zegt wat er gebeurt

Bijvoorbeeld:

- Sara fietst naar school.
- Wij eten vanavond vroeg.

- De kraan lekt.
- De bus stopt bij de bushalte.

- Het regent hard.
- Het kraakt op zolder.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een werkwoord...

- kan er verschillend uitzien: het ligt eraan wie het doet

- kun je vinden door een vraag te stellen

Bijvoorbeeld:

- ik gaap, Iris gaapt, jullie gapen


- Stan eet een banaan.
Wat doet Stan?
Hij eet.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is het woord een werkwoord?

bliksem
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het woord een werkwoord?

daken
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het woord een werkwoord?

denken
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het woord een werkwoord?

druppelen
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het woord een werkwoord?

haastig
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PERSOONSVORM VINDEN

1. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Ik fietste naar school

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verander de zin van tijd:
Ik loop naar de bakker.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verander de zin van tijd:
Ik koop een zak met bruine broodjes.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

PERSOONSVORM VINDEN

2. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Fiets ik naar school?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend:
Ik was in het winkelcentrum

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit




Kijk maar:

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm




Kijk maar:

geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam / ik-vorm van
vinden

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord:
verven

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord:
verhuizen

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een werkwoord spellen in de

tegenwoordige tijd


Als een werkwoord in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden hetzelfde als Nederlandse werkwoorden op -en.
Alleen de ik-vorm is soms ander i.v.m. de uitspraak.

downloaden                                                  facetimen
ik download                                                  ik facetime
jij downloadt                                                 jij facetimet
hij/zij/het downloadt                                hij/zij/het facetimet

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke regel pas je toe bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke regel pas je toe bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke regel pas je toe bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke regel pas je toe bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de juiste vorm op:
Mijn oma (braden) een stukje vlees

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij de ketchup aan mij

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de juiste vorm op:
Kees (branden) zijn vingers aan de pan

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik (beantwoorden) de e-mail.

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Luisteren) het kind goed?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jaap (wandelen) veel op vakantie.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(verhuizen)
Eric ........ de spullen naar een nieuwe werkplek.

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(aanvaarden, houden)
Ik ......... dit compromis, mits jij je vanaf nu aan de afspraken ......... .

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(besteden)
Edward .......... veel aandacht aan de opmaak van teksten.

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriend het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.
A
interviewt
B
intervieuwt
C
interviewd
D
interviewdde

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

GELEERD?



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

- je kunt engelse werkwoorden in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

www.studiemeter.nl > taalverzorging > werkwoordspelling > tegenwoordige tijd

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 51 - Tekstslide

In de tegenwoordige tijd zijn er drie vormen van een werkwoord:  
- de ik-vorm, 
- de ik-vorm +t,
- het hele werkwoord. 

Het hele werkwoord gebruik je altijd voor de meervoudsvormen (Wij, jullie en zij). 
Klik op een 'hotspot' bij het onderdeel waar je uitleg over wilt of waar je aan wilt werken.
Hoe vind ik de persoonsvorm?
Je voert de tijdproef of getalproef uit: je zet de zin in een andere tijd of  je verandert het aantal (getal) in de zin.

Is het nog niet helemaal duidelijk? Kijk dan dit filmpje. Gebruik wel oordopjes!
(Let op: in het filmpje worden 3 manieren genoemd, namelijk ook de vraagzin. Deze gebruiken wij bij voorkeur niet.)
Wat zijn werkwoordsoorten?
We kennen 3 werkwoordsoorten: persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief.
Hoe vind je het voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, ver-, her- of -ont.
Het eindigt meestal op een D of een T, en soms op -en.

Een voltooid deelwoord kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn. Er zit altijd óók een vorm van worden, hebben of zijn in de zin.
Werkwoordsoorten
Wat is de infinitief?
Het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: fietsen, werken, aansporen, indienen, verzoeken, antwoorden, ...

Kun je er zelf nog een paar bedenken?

Let op: deze werkwoorden kunnen ook als persoonsvorm tegenwoordige tijd voorkomen in het meervoud.
Spelling persoonsvorm
De regels
Je hebt vastgesteld dat het werkwoord waar het om gaat, een persoonsvorm is. Vervolgens kijk je naar de tijd: is het tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Tegenwoordige tijd: ik-vorm / ik-vorm + t / hele werkwoord
Verleden tijd: verlengproef/'t kofschip.

Kijk op het blad Werkwijzer Werkwoordspelling (ook te vinden in Showbie).
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
https://www.berktekst.nl/voorbeeld-pagina/persoonsvorm/persoonsvorm-tt-01/ (klik bovenaan op werkwoordspelling > persoonsvorm, daar staan nog meer oefeningen (TT 01 t/m 07).
Persoonsvorm verleden tijd
https://www.berktekst.nl/voorbeeld-pagina/persoonsvorm/persoonsvorm-vt-01/ (klik bovenaan op werkwoordspelling > persoonsvorm, daar staan nog meer oefeningen (VT 01 t/m 06).

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies