24/25 week 4

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

• futur (proche)
• les devoirs
• jeu de l'oie
• presentaties (A3A)

Le but: à la fin de ce cours:

• snap ik de futur steeds beter
• kan ik zinnen maken in de futur

Futur - Futur proche

Wat is het verschil?

Hoe vervoeg je beide?

futur proche

Le futur simple

Le futur simple: toekomende tijd.

Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR

-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont

VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai

Le futur simple + futur proche

Le futur du passé (of: le conditionnel)

Le futur du passé: je gebruikt in het NL zou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken.

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT

-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient

VB:     parler - je parlerais               regarder - tu regarderais

Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais

UITZONDERINGEN

Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww ).

VB: ÊTRE: JE SERAI

- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 

- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.

! R !

Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:

- je regarderai (ik zal kijken)

- tu auras (jij zult hebben)

- nous ferions (wij zouden doen)

- il choisirait (hij zou kiezen)

Le conditionnel

"je voudrais une baguette s'il vous plaît"

Le futur

• Ik zal rijk worden / Jij zult werken / Wij zullen huiswerk maken. 
• Infinitief + uitgang (-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont)
• Uitzonderingen:
  avoir - j'aurai - ik zal hebben
  être - je serai - ik zal zijn
  aller - j'irai - ik zal gaan
  faire - je ferai - ik zal maken/doen
  pouvoir - je pourrai - ik zal kunnen
  vouloir - je voudrai - ik zal willen

Uitzonderingen werkwoorden

être - ser

avoir - aur

faire -  fer

pouvoir - pourr

vouloir - voudr

aller - ir

venir - viendr

blz 67-68

Onregelmatige ww futur

être - 

avoir -

faire - 

pouvoir - 

vouloir - 

aller - 

venir - 

blz 67-68

Les devoirs

Maken ex. 16B (alleen futur), 16C 1-6, 16D (p. 68-70)

Exercice 16 B - 1a

1. ik zal verdienen

2. de gids zal wachten

3. zij zullen kiezen

Exercice 16 B - 2a

1. tu joueras

2. mon père prendra

3. ils viendront

16 c (1-6)

1 . oserez

2. ferai

3. ne seront pas

4. viendrai

5. répondras

6. servira

exercice 16d - 70

1. nous choisirons

2. la famille sera

3. vous ferez

4. on pourra

5. vous aurez

6. il jouera

7. les élèves apprendront

8. j'irai

exercice 16e

Prêt? Maak een zin met de futur simple / du passé

Après le bac, ....

L'année prochaine, ....

apprendre (le chinois, l'espagnol

aller (à l'étranger) 

faire (le tour du monde) 

vouloir devenir (profession)

Exercice 16e - mooiste zin?

Les devoirs

leren uitgangen futur simple

onregelmatige vormen (stam)

être, avoir, faire, aller, vouloir, pouvoir, venir

• BBBB (Brein, boek, buur, baas)
• futur (proche) quizz
• jeu de l'oie
• zelfstandig werken / presentaties

Le but: à la fin de ce cours:

• snap ik de futur steeds beter
• kan ik zinnen maken in de futur

Brein - boek - buur - baas

Vertaal in het Frans

Morgen avond, gaan we een film kijken

Morgen avond, zullen we een film kijken

Klaar?

Over 10 jaar, zal ik in Montréal zijn

Brein - boek - buur - baas

Morgen avond gaan we een film kijken

Morgen avond zullen we een film kijken

Over 10 jaar, zal ik in Montréal zijn

Demain soir, nous allons regarder un film

Demain soir, nous regarderons un film

Dans 10 ans, je serai à Montréal

De uitgang van de futur van de nous-vorm = ?

1. -ons
2. -ez

De uitgang van de futur van de tu-vorm =?

1. a
2. as

Wat is de stam van het werkwoord:
aller

1. aur
2. aller
3. ir
4. all

Wat is de stam van het werkwoord:
vouloir

1. vouloir
2. voul
3. voudr

Wat is de stam van het werkwoord:
venir

1. viendr
2. venir
3. venr

Geef nu zelf de juiste vorm van het werkwoord pouvoir in de tu-vorm

1. pouvras
2. pourras
3. pouvoiras

Futur
Vous ............. (être)

1. êtrez
2. serez

Futur simple:
elle ..........(avoir)

1. elle avoira
2. elle aura
3. elle sera

Futur simple:
Nous ........ (aller)

1. Nous allerons
2. Nous aurons
3. nous irons
4. nous allons

Mon frère (zal wonen) ... en France.

Quand est-ce que (jij zult beeindigen) ton bac?

Mes amis (zijn teruggekomen)......

Ik heb mijn vrienden ontmoet.

Zij kijken naar een film.

Anne is aangekomen. (arriver)

Wij hebben samen de pauze doorgebracht.

Presentaties

Je gaat zelfstandig, in stilte het werkblad invullen. 

Over 15 minuten lever je het in.

Jeu de l'oie

1= présent

2 = passé composé

3 = futur proche

4 = futur simple

5 = ontkennende zin présent

6 = ontkennende zin passé composé

Le jeu

- je geeft antwoord in het Frans op de vraag

- je gebruikt de futur

- de antwoorden schrijf je op papier

- je teamleden helpen je met het juiste antwoord te formuleren

Einde spel

- je geeft je antwoorden door aan ander groepje

- wie heeft de meeste en beste antwoorden 

Hoe antwoord geven?

In je antwoord neem je een deel van de vraag op

Par exemple

Où tu iras en vacances?  J'irai en France en vacances

Ta ville en 2027? J'habiterai à Amsterdam en 2027

Combien de langues parleras tu? Je parlerai 4 langues: l'anglais, l'allemand, le francais et l´espagnol

Geef je beste antwoord