H9 herhaling / bespreking vragen

H9 Herhaling bloedsomloop 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H9 Herhaling bloedsomloop 

Slide 1 - Tekstslide

Bloedsomloop
Herhalen Thema 9 Bloedsomloop

Slide 2 - Tekstslide

De bloedsomloop

Dubbele bloedsomloop:

- Kleine bloedsomloop >> Longen
- Grote bloedsomloop >> Lichaam

Slide 3 - Tekstslide

BINAS 84C

Slide 4 - Tekstslide

Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 5 - Quizvraag

Welke bloedsomloop begint in de linkerharthelft?
A
Grote Bloedsomloop
B
Kleine Bloedsomloop

Slide 6 - Quizvraag

Hoort dit diagram bij de grote of de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 7 - Quizvraag

Bij welk organisme hoort deze bloedsomloop?
A
Mens
B
Mossel
C
Makreel
D
Mier

Slide 8 - Quizvraag

Snappen:
  • richting bloedstroom,
  • snelheid bloedstroom,
  • zuurstofrijk of zuurstofarm.
  • aders/slagaders
  • verschil in bloeddruk

Slide 9 - Tekstslide

Bloeddruk en slagadertjes

Slide 10 - Tekstslide

Wat zegt je bloeddruk over je gezondheid?
  • Het bloed 'drukt' tegen wanden van bloedvaten: bloeddruk
  • Bloeddruk verschilt in je lichaam

  • Hoge bloeddruk slecht op de lange termijn: beschadiging bloedvat
  • Lage bloeddruk kan zorgen voor duizeligheid en flauwvallen.

Slide 11 - Tekstslide

Hartfasen
Tijdens rust 1 hartslag = 0,8s
1. Boezemsystole (0,1s)

2. Kamersystole (0,3s)

3. Diastole (0,4s)
BINAS 84D

Slide 12 - Tekstslide

Hartfasen
Diastole: Bloed komt hart binnen via holle aders (rechts) en longader (links)

Boezemsystole: kamers worden extra gevuld door samentrekken van de boezems

Kamersystole: Bloed wordt weggepompt uit de kamers naar de longslagader (rechts) en de aorta (links)


BINAS 84D

Slide 13 - Tekstslide

4 fasen van een hartslag

P-top: boezemactiviteit
PR-segment: prikkel wordt even vastgehouden in AV knoop.
QRS-complex: kameractiviteit
T-top: ontspannen van de hartspier
In het ECG kan de arts bijvoorbeeld een verhoging tussen de S-top en de T-golf zien (ST-elevatie). Dit kan wijzen op een acuut hartinfarct.
ECG hartinfarct
Normale ECG

Slide 14 - Tekstslide

Verdeling bloed
Bekijk bron 11 boek

Lichaam bepaalt hoeveel bloed naar welke organen gaat. Kringspieren in bloedvaten knijpen samen of ontspannen.

Slide 15 - Tekstslide

Een piloot vliegt op vijfduizend meter hoogte. Daar is de pO2 de helft van normaal, dus ongeveer 7,0 kPa. Bereken (gebruik Binas 83D) het verschil in verzadigingspercentage van hemoglobine tussen de longen (pCO2=2,7 kPa) en de beenspieren (pO2=2,5 kPa, pCO2=8,0 kPa), als de drukcabine niet werkt. En op zeeniveau. (tip: pO2 in benen blijft op beide hoogtes gelijk).

Slide 16 - Open vraag

Gegevens
  • pCO2 in de longen is 2,7 kPa (lees je af in het kader)
  • pCO2 beenspier is 8,0 kPa (lees je af groene grafiek)
  • pO2 beenspier is 2,5 kPa (lee je af rode grafiek)
  • pO2 longen 5000 m is 7 kPa (lees je af op de x-as)
  • pO2 longen zeeniveau is 14 kPa (lees af op de x-as)
 

Slide 17 - Tekstslide

Aflezen
  • aflezen pO2 % in  longen  5000 m hoogte ongeveer 89% (bij 37 °C). (x-as 7 rood)
  • aflezen pO2 % in de weefsels is het 21%. (x-as 2,7 groen)
  • aflezen op zeeniveau is pO2 14 kPa dus het verschil dus 98% - 21% = 77% verzadiging;
  • op 5000 m hoogte 89% - 21% = 68% verzadiging.
  • Er vindt dus 77%-68% = 9% minder O2-afgifte plaats in de weefsels.

Slide 18 - Tekstslide

Persoon, 30 jaar, slagvolume is 70ml, heeft in rust hartslag van 70 bpm. Maximale hartslag is 190 bpm. Slagvol. dan 75 ml. Wat is hoeveelheid bloed die deze persoon meer rondpompt bij maximale inspanning? Antwoord in ml!

Slide 19 - Open vraag

In welke hartfase bevindt dit hart zich?
A
Systole boezems
B
Systole kamers
C
Diastole
D
kan met dit plaatje niet bepaald worden

Slide 20 - Quizvraag

Transport van stoffen
  • Opgelost in bloedplasma
O2, CO2, N2, voedingsstoffen, ionen, afvalstoffen, hormonen, etc (zie 84H)
  • Eiwitten (in colloïd)
  • In rode bloedcel (oxy)hemoglobine 

Slide 21 - Tekstslide

Zuurstoftransport
Rode bloedcellen met hemoglobine
Hierdoor 70x meer zuurstoftransport.
1. Diffusie van longen (hoge concentratie) naar bloedplasma (lage concentratie)

2. Hemoglobine (Hb) neemt zuurstof op > oxyhemoglobine (HbO2)

Slide 22 - Tekstslide

Opname zuurstof
Zie bron 13

In de longen: hoog pO2
Hb + O2 > HbO2


In spieren: laag pO2
HbO2 > Hb + O2

Reactie op laag pO2 in de longen: 
Nieren > EPO > Beenmerg > meer rode bloedcellen

Slide 23 - Tekstslide

Bohr-effect
  • In actief weefsel lagere pO2, dus minder zuurstofverzadiging Hb
  • In actief weefsel hogere pCO2, lagere pH, meer zuurstofmoleculen komen vrij
  • Hoge temperatuur zorgt ervoor dat er meer zuurstof vrijkomt uit oxyhemoglobine

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

In de longen van Lance A is de pO2 100 mmHg en de pH 7,6. In de beenspier is de pO2 40 mmHg. In deze situatie gaan we er van uit dat in de spier de pH ook 7,6 is.
Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed vervoert.

Hoeveel ml zuurstof wordt er in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
40 ml O2/liter bloed
B
48-50 ml O2/liter bloed
C
75 ml O2/liter bloed
D
Geen idee

Slide 26 - Quizvraag

Bij zware inspanning kan de pH van het bloed dalen (door melkzuurproductie). Door verandering van de Hb-verzadigingscurve wordt bij eenzelfde zuurstofspanning in de weefsels nu meer zuurstof afgegeven, het Bohr-effect. Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed. Stel dat in de beenspier met pO2 40 mmHg de pH daalt van 7,6 naar 7,2 door de geproduceerde melkzuren.
Hoeveel ml zuurstof wordt er nu in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
37,5 ml O2/liter bloed
B
75-80 ml O2/liter bloed
C
120-125 ml O2/liter bloed
D
160 ml O2/liter bloed

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Afvoeren CO2
5% lost op in bloedplasma.

95% gaat rode bloedcellen in:
25% bindt aan Hb tot HbCO2
70% reageert met water: H2CO3
Dat valt uiteen. H+ bindt met Hb tot HHb en HCO3- gaat bloedplasma in.
Zie BINAS 83E

Slide 29 - Tekstslide

Verschillende bloedvaten

Slide 30 - Tekstslide

Bloedstolling
1. Uit beschadigde cellen komt tromboplastine vrij
2. Dat combineert met stollingsfactor uit bloedplaatjes en bloedplasma.
3. Leidt tot zg. cascade 
4. Protrombine > trombine
5. Fibrinogeen > fibrine 

Zie BINAS 84 O

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Bron 20 in boek

Slide 33 - Tekstslide

Bij een proefpersoon wordt op drie verschillende plaatsen de bloeddruk gemeten. De resultaten zijn achtereenvolgens 20, 70 en 150 mmHg. In de figuur zijn de plaatsen I t/m III aangegeven. Op welke plaatsen is, gezien de bovengenoemde meetresultaten, achtereenvolgens gemeten?

Slide 34 - Tekstslide


Bij een proefpersoon wordt op drie verschillende plaatsen
de bloeddruk gemeten. De resultaten zijn achtereenvolgens
20, 70 en 150 mmHg. In de figuur zijn de plaatsen I t/m III
aangegeven. Op welke plaatsen is, gezien de bovengenoemde meetresultaten, achtereenvolgens gemeten?
I
II
III
A
I, II, III
B
I, III, II
C
II, III, I
D
II, I, III

Slide 35 - Quizvraag

Van verschillende bloedvaten van de grote bloedsomloop van de mens worden de volgende gegevens verzameld:

1) de stroomsnelheid van het bloed in deze bloedvaten
2) de hoeveelheid elastische vezels in de wand van deze bloedvaten
3) de permeabiliteit van de wand van deze bloedvaten
4) de bloeddruk in deze bloedvaten.

In welk van deze diagrammen is de stroomsnelheid van het bloed in de verschillende bloedvaten van de grote bloedsomloop weergegeven?

Slide 36 - Tekstslide

In welk van deze diagrammen is de stroomsnelheid van het bloed in de verschillende bloedvaten van de grote bloedsomloop weergegeven?
A
P
B
R
C
Q
D
S

Slide 37 - Quizvraag

Bohreffect vraag 6 bs 9.4
vraag 6
Mensenbloed is voor 100% verzadigd als het 20 ml O2 per 100 ml bloed bevat. In beenspieren van een mens heersen de volgende omstandigheden:
- in rust: pO2 = 5,0 kPa, pCO2 = 5,5 kPa
- in actie pO2 = 2,5 kPa, pCO2 = 10,7 kPa
in de haarvaten van deze spieren komt bloed binnen waarvan de pO2 = 14,0 kPa en de pCO2 = 2,7 kPa. Bereken hoeveel ml O2 per 100 ml bloed in actie extra vrijkomt afgegeven door het Bohreffect

Slide 38 - Tekstslide

Uitleg
  •  Ga naar bron 15 en lees af in de grafiek wat de O2 verzadiging is bij pO2 = 14,0 kPa pCO2 = 2,7 dus blauwe lijn ==> 98%
  • Ga naar bron 15 en lees af in de grafiek wat de verzadigings% in de spieren in rust en actie zijn ==> rust pO2= 5,0 en pCO2 = 5,3 blauwe lijn ==> 70% in rust / in actie 18%
  • afname  verzadigings% spier in rust: 98-70 = 28%
100% verzadiging bloed = 20ml O2 /100ml bloed
  • dus afname van 28% = 28% van 20 ml = 5,6 mlO2
  • dit is dus afgegeven aan de weefsels in de spieren
In actie in de spier;
  • 98% - 18% = 80%
  • 80% van 20 ml = 16,0 mlO2 afgegeven in spier
  • dus 16,0 - 5,6 = 10,4 ml O2 extra vrijgekomen

Slide 39 - Tekstslide

Bohr effect oefen vraag 
In beenspieren van een mens heersen de volgende omstandigheden:
- in rust: pO2 = 5,0 kPa, pCO2 = 5,3 kPa
- in actie: pO2 = 3,0 kPa, pCO2 = 8,0 kPa
In de haarvaten van deze spieren komt bloed binnen waarvan de pO2 = 14 kPa en de pCO2 = 2,7 kPa. 
Bereken hoeveel ml O2 per 100 mL bloed in actie meer wordt afgegeven door het Bohr effect dan in rust.

Slide 40 - Tekstslide

Het Bohr effect antwoord
Bloed: verzadigingspercentage: 98% 
Spieren in rust: verzadigingspercentage 70%
Afgifte in rust: 98-70=28% 
Spieren in actie: verzadigingspercentage 32%
Afgifte in actie: 98-32=66%
66-28=32% *20 mL/100mL = 7,6 mL/ 100mL

Slide 41 - Tekstslide