H5H6 Lezen

Welkom T3
We starten deze les met tien minuten stil lezen
Daarna gaan we H5H6 lezen bespreken. 
De toets is maandag aanstaande. Leer goed in het weekend. 
Hij telt drie keer mee. 
timer
2:00
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom T3
We starten deze les met tien minuten stil lezen
Daarna gaan we H5H6 lezen bespreken. 
De toets is maandag aanstaande. Leer goed in het weekend. 
Hij telt drie keer mee. 
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Leesmoment
Besteed deze tien minuten aan: 
1. lezen in je boek van de lijst
2. werken aan je boekverslag
3. uitkiezen van je volgende boektitel mbv de literatuurlijst. 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
Telefoon

Slide 3 - Tekstslide

Wat is signaalwoord van argument?
A
immers
B
bovendien
C
kortom
D
daarentegen

Slide 4 - Quizvraag

Een mening is hetzelfde als een:
A
uitleg
B
standpunt
C
argument
D
toelichting

Slide 5 - Quizvraag

lay-out gaat over
A
lettergrootte, lettertype, titel, tussenkopje, alinea 1, afbeelding
B
tekstverbanden, signaalwoorden, mening, conclusie, argument
C
tussenkopjes, titel
D
inleiding, middenstuk, slot

Slide 6 - Quizvraag

Een signaalwoord van conclusie is:
A
Hierom, dus, maar
B
Wanneer, kortom, welke
C
Concluderend, dus, kortom
D
Maar, tenzij, daarentegen

Slide 7 - Quizvraag

Een mening onderbouw je met
A
standpunten
B
uitleg
C
argumenten
D
stellingen

Slide 8 - Quizvraag

Een tekst met mening, argumenten, uitleg en conclusie heeft als tekstdoel
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 9 - Quizvraag

Een schrijver probeert de lezer te overtuigen door
A
argumenten en uitleg bij zijn mening
B
toelichting en voorbeelden
C
stellingen en standpunten
D
een conclusie te trekken

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn redenen?
A
dat wat jou doet handelen
B
dat wat je vindt
C
dat wat je denkt
D
dat wat je voelt

Slide 11 - Quizvraag

Een afbeelding kan de lezer helpen. Hoe?
A
extra info, nieuwe info, overhalen, aandacht trekken
B
overhalen om iets te doen, duidelijk maken
C
nieuwe info, uiteenzetten, uitleggen, uitdoen
D
amuseren/aandacht trekken, vermaken, plezieren.

Slide 12 - Quizvraag

hoe vind je het onderwerp van de tekst?
A
titel lezen, tussenkopjes, alinea 1
B
tussenkopjes lezen, titel, slotalinea
C
hele tekst lezen
D
conclusie lezen

Slide 13 - Quizvraag

Waar staat de belangrijkste info in de tekst?
A
alinea 1
B
alinea 2
C
de slotalinea
D
in het middenstuk

Slide 14 - Quizvraag

KOVA gaat over de inleiding van de tekst. Wat is kova?
A
kort, grappig verhaal vertellen in de inleiding
B
onderwerp aankondigen
C
vragen stellen
D
aanleiding vna het schrijven vermelden

Slide 15 - Quizvraag

Patat is geen groente, het hoort bij de brood - en graansoorten, aldus het Voedingscentrum.
A
mening, argument, uitleg
B
conclusie, advies, samenvatting
C
uitleg van het argument
D
standpunt, feiten

Slide 16 - Quizvraag

Pak een schrift
Een mening herken aan je signaalwoorden. Welke?

Schrijf op: 
Ik vind, naar mijn mening, volgens mij.

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoord van argument
Een argument is een uitleg van je mening, aan welke signaalwoorden herken je een argument?

Want, omdat, immers, namelijk, hierom
 

Slide 18 - Tekstslide

Signaalwoord van conclusie
Aan welke signaalwoorden herken je een conclusie?

Dus, kortom, concluderend.

Slide 19 - Tekstslide

H5
Mening=standpunt
Je onderbouwt je mening met argumenten
Aan het einde van de tekst staat de conclusie: herhaling van standpunt en argumenten.
H6 
Lay-out

De titel, de tussenkopjes, het lettertype, de lettergrootte, het gebruik van kolommen , de tekstkleur en de afbeeldingen bepalen de lay-out.
Afbeelding: heeft ook de 5 tekstdoelen uaioo

Slide 20 - Tekstslide

Tekstdoel: OVERTUIGEN
De schrijver neemt een standpunt in: bijvoorbeeld dat hij vindt dat de pauzes op school met tien minuten moeten worden verlengd. (volgens mij, naar  mijn mening, mijn opvatting)
Hij onderbouwt dit standpunt (zijn mening) door argumenten te gebruiken. 

Slide 21 - Tekstslide

Overtuigen
Een argument herken je aan de signaalwoorden: omdat, want, immers, namelijk. 
Pauzes langer, want dan kun je je eten tenminste normaal op krijgen.

Slide 22 - Tekstslide

OVERTUIGEN
De schrijver eindigt zijn relaas/speech/verhaal/artikel/bericht/column
met een conclusie. Hij herhaalt het standpunt nogmaals en heel kort de drie argumenten. VOEGT daarbij NIETS nieuws toe. 

Slide 23 - Tekstslide

Wat voor vragen krijg je op de toets?
1. De signaalwoorden die horen bij argument kennen. 
2. De signaalwoorden van conclusie kennen
3. Het kunnen herkennen van de mening van de schrijver door woorden als; volgens mij, vind ik.

Slide 24 - Tekstslide

4. Het onderwerp van een tekst bepalen. 

Let op de titel en lees ALTIJD de eerste alinea. 

Slide 25 - Tekstslide

Inleiding
1. Er worden vragen gesteld
2. Er wordt een aanleiding vermeld.
3. Er wordt een kort, grappig verhaal verteld
4. Het onderwerp wordt aangekondigd.
Hoe wordt de tekst ingeleid in alinea 1.....

Slide 26 - Tekstslide

Verschil weten tussen hoofdzaak en bijzaak
Hoofdzaak staat in de kernzin. Bijzaken betreft toelichting, uitleg van wat er in de kernzin gezegd wordt. 

Toetsvraag: Leg uit of het hier om bijzaken gaat of om hoofdzaken. 

Slide 27 - Tekstslide

Lees altijd de tekst helemaal
Soms staat er een vraag tussen die alleen beantwoord kan worden als je de tekst leest. Bijvoorbeeld: Welke twee redenen geeft Pietje. Je moet dan in de tekst zoeken naar wat hij zegt. 

Slide 28 - Tekstslide

De schrijver onderbouwt zijn mening
Soms kan een hele alinea in de tekst bedoeld zijn een mening te onderbouwen. Dit doet een schrijver met argumenten.
Sommige argumenten echter behoeven ook weer een uitleg. 
Dat noem je dan dus: uitleg van een argument.  Ook wel toelichting of voorbeelden genoemd. 

Slide 29 - Tekstslide

Haal het argument uit de tekst.
Zoek naar het argument  waarmee de mening onderbouwd wordt. En geef dit kort weer. 
Dit betekent dus niet dat je vier zinnen uit de tekst overneemt. Dan ben je de uitleg aan het overschrijven. 


Slide 30 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Patat is geen groente, het hoort bij de brood - en graansoorten, aldus het Voedingscentrum. Dat komt door de manier waarop wij Nederlanders de aardappel eten.  Wij hebben traditioneel het AVG ( aardappel, vlees, groente) op ons bord liggen. De aardappel is daarmee de koolhydraatbron. 

Slide 31 - Tekstslide

Argument
Dat komt door de manier waarop wij de aardappel eten. 

Slide 32 - Tekstslide

Mening, argument, uitleg
Patat is geen groente, het hoort bij de brood - en graansoorten, aldus het Voedingscentrum. (standpunt) Dat komt door de manier waarop wij Nederlanders de aardappel eten. (argument) Wij hebben traditioneel het AVG  op ons bord liggen.  De aardappel is daarmee de koolhydraatbron ( uitleg). 

Slide 33 - Tekstslide

Tekstdoel
En natuurlijk krijg je altijd de vraag: Welk tekstdoel heeft deze tekst. Op deze toets krijgen jullie de vraag; welke 2 tekstdoelen heeft de tekst. 
Kiezen uit: amuseren, informeren, overtuigen, activeren/overhalen of uitleggen. 

Slide 34 - Tekstslide

H6
Ken de vier functies van een afbeelding ( blz. 152)
Wat is het onderwerp van de tekst
Voor welk publiek is de website bedoeld?
Welke functie heeft de afbeelding die bij de tekst staat. 

Slide 35 - Tekstslide