- Je kunt beschrijven hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
- Je kunt benoemen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Slide 2 - Tekstslide
Ieder mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen. De informatie hiervoor is opgeslagen in 46 chromosomen. Van elk chromosoom heb je er twee.
Slide 3 - Tekstslide
Paren
Een cel van een mens bevat 46 chromosomen. Die chromosomen komen voor in paren. Een mens heeft 23 paren chromosomen in een celkern. Dit geldt voor alle lichaamscellen.
De twee chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. Ze bevatten ook de informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
Slide 4 - Tekstslide
Paren
twee chromosomen die bestaan uit dezelfde genen vormen een paar
Slide 5 - Tekstslide
Geslachtcellen
Eicellen en zaadcellen zijn geslachtscellen. In de kernen van geslachtscellen komen de chromosomen niet in paren voor maar enkelvoudig. Een geslachtscel van een mens bevat geen 46 chromosomen, maar de helft daarvan (23).
Slide 6 - Tekstslide
Celdeling
Geslachtscellen ontstaan door een speciale celdeling. Elke geslachtscel krijgt één chromosoom van elk paar.
Slide 7 - Tekstslide
Bevruchting
Bij bevruchting versmelten de kern van een eicel en de kern van een zaadcel.
De kern van de zaadcel bevat 23 chromosomen van de vader. De kern van de eicel bevat 23 chromosomen van de moeder. De kern van de bevruchte eicel bevat weer 46 chromosomen. Van elk chromosomenpaar is één chromosoom afkomstig van de vader en één van de moeder.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Geslacht
Bij het 23e chromosomenpaar van afbeelding 1
staat geen nummer maar ‘XX’. Dit zijn de
geslachtschromosomen.
Een vrouw heeft twee X-chromosomen (XX).
Bij een man zijn de geslachtschromosomen
verschillend. Een man heeft een X- en een
Y-chromosoom. (XY)
Slide 10 - Tekstslide
Geslacht
Het geslachtschromosoom in een eicel is altijd een X. Het geslachtschromosoom in een zaadcel kan een X zijn of een Y. Bij de bevruchting ontstaat dus een chromosomenpaar XX of een chromosomenpaar XY.