5.4 Ecosystemen

4. Ecosystemen
  • levensgemeenschap met populaties van verschillende soorten.....
  • ....in een "bepaald gebied"
  • onderlinge voortplanting mogelijk tussen soortgenoten
  • afhankelijk van biotische en abiotische factoren

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4. Ecosystemen
  • levensgemeenschap met populaties van verschillende soorten.....
  • ....in een "bepaald gebied"
  • onderlinge voortplanting mogelijk tussen soortgenoten
  • afhankelijk van biotische en abiotische factoren

Slide 1 - Tekstslide

voedselrelaties
  • voedselketen: van producent tot consument nde orde





  • producent: CO2 en H2O -> organische stoffen (afb.24 p.107)
1e trofische niveau
2e trofische niveau
3e trofische niveau
4e trofische niveau

Slide 2 - Tekstslide

voedselweb: verzameling voedselketens
-tot welke orde consument 
hoort de sprinkhaan hier?

-wie zijn de toppredatoren?

-tot welke orden consument 
behoort de kikker?

Slide 3 - Tekstslide

voorspellen

Slide 4 - Tekstslide

voedselkringloop = voedselweb (producenten + consumenten)    + bacteriën (reducenten)

Slide 5 - Tekstslide

welke organismen vormen de producenten in een meer of zee?

Slide 6 - Open vraag

bekijk afb. 23 op p.107
-welke organismen horen bij het eerste trofische niveau?

Slide 7 - Open vraag

bekijk afb. 23 op p.107
-tot welke orde consument horen wezel en tonijn in deze voedselketens
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 8 - Quizvraag

-> autotroof - heterotroof
-> producent - consument - reducent
  • autotroof (-> auto = zelf, troof = voeden) -> kunnen eigen voedsel (= organische stoffen als suikers, vetten, eiwitten, DNA) zelf maken uit anorganische stoffen (CO2 en H2O) -> opbouwreactie -> producenten
  • heterotroof (hetero = ander) -> zijn voor hun voedsel afhankelijk van andere organismen -> consumenten
  • reducenten ten slotte breken organisch afval af tot anorganische stoffen (= voedsel voor de producenten) -> ze maken daarmee de kringloop rond -> zie afbeelding 25 op p.108)

Slide 9 - Tekstslide

welke twee groepen organismen worden tot de reducenten gerekend?

Slide 10 - Open vraag

bekijk afbeelding 25 op p.108; afvaleters worden hier als aparte categorie genoemd, terwijl je ze ook zou kunnen onderbrengen in een van de drie andere categorieën: in welke categorie?
A
bij de producenten
B
bij de consumenten
C
bij de reducenten
D
bij de consumenten en bij de reducenten

Slide 11 - Quizvraag

assimilatie - dissimilatie: afb.26
  • assimilatie = opbouwreactie -> energie nodig (licht of energie die vrijkomt bij oxidatie van anorganische stoffen)
  • dissimilatie = afbraakreactie -> levert energie (ATP, warmte)
  • assimilatie m.b.v. licht = fotosynthese -> alleen autotrofen -> product = glucose -> vetzuren, aminozuren, nucleinezuren
  • heterotrofe assimilatie: ombouwen van organische verbindingen (= voortgezette assimialie)

Slide 12 - Tekstslide

welke verbindingen gebruiken autotrofen bij een assimilatiereactie?

Slide 13 - Open vraag

welke verbindingen zijn nodig bij een dissimilatiereactie?

Slide 14 - Open vraag

welke organismen maken organische stoffen?
A
alleen autotrofen
B
alleen heterotrofen
C
autotrofen en heterotrofen
D
geen van beide

Slide 15 - Quizvraag

welke organismen doen aan dissimilatie?
A
alleen autotrofen
B
alleen heterotrofen
C
autotrofen en heterotrofen
D
geen van beide

Slide 16 - Quizvraag

verwerking
  • maak opdracht 19, 20 en 21

Slide 17 - Tekstslide

ecosystemen - deel 2
  • ecologische piramide: van aantallen, biomassa of energie
  • koolstofkringloop 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

piramide van energie: zie afb.30 (p.111)

Slide 20 - Tekstslide

energiebron in een ecosysteem
  • zonlicht (op land en in ondiep water) -> fotosynthese
  • zoutreacties (bij vulkanische activiteit) -> chemosynthese
  • energie wordt gebruikt om kleine, energiearme anorganische stoffen (CO2, H2O, zouten) om te zetten in grote, energierijke organische stoffen (eerst glucose, daaruit vetzuren, aminozuren,                                                                     andere koolhydraten)

Slide 21 - Tekstslide

productiviteit
  • de productiviteit van een vegetatie wordt uitgedrukt in biomassatoename/groei ((k)g) per oppervlakte-eenheid (m2) per tijdseenheid (jaar)
  • Bruto Primaire Productie (BPP)= de hoeveelheid koolstof (CO2) die een vegetatie vastlegt (als glucose) bij de fotosynthese
  • Netto Primaire Productie (NPP) = de hoeveelheid koolstof die een vegetatie vastlegt in biomassa (groei)
  • BPP - dissimilatie = NPP

Slide 22 - Tekstslide

energieverlies in een ecosysteem
  • afbeelding 31 (p.112): energiestromen in een ecosysteem
  • niet alle delen van planten, dieren zijn eetbaar (schors, wortels, hout, tanden, botten, vacht, etc.)
  • deel van het gegeten voedsel is wel eetbaar, maar onverteerbaar
  • elk organisme verbruikt een deel van de voedingsstoffen als brandstof -> dissimilatie (levert energie, maar geen groei)

Slide 23 - Tekstslide

met welke letter wordt in een energiestroom schema de totale biomassa van een trofisch niveau weergegeven?
A
N
B
Pn
C
I
D
F

Slide 24 - Quizvraag

met welke letter wordt in een energiestroom schema de groei van een trofisch niveau weergegeven?
A
Pn
B
R
C
Pn+1
D
Fn+1

Slide 25 - Quizvraag

met welke letter wordt in een energiestroom schema de de ontlasting een trofisch niveau weergegeven?
A
N
B
Rn+1
C
Fn+1
D
Pn+1

Slide 26 - Quizvraag

verwerking
  • maak opdracht 22, 23 (p.112-113)

Slide 27 - Tekstslide