Engelse werkwoorden

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Herhalen van de vorige les (leenwoorden)
  • Na deze les ken je de regels rondom de vervoeging van Engelse werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
  • Zelfstandig lezen/ werken aan opdrachten bij het boek;
  • Herhalen vorige les, leenwoorden;
  • Uitleg vervoegen Engelse leenwoorden;
  • Zelfstandig werken; 
  • Afsluiting;
  • Eventueel nog het Jeugdjournaal kijken.

Slide 3 - Tekstslide

Leenwoorden Frans
  • Accent grave (è)
  • Accent aigu (é)
  • Accent circonflexe (ê)

Slide 4 - Tekstslide

HH Leenwoord Engels
  • 1 begrip, dan ook 1 woord!
    (Voicemail, latenightshow)

  • Als het rechterdeel een voorzetsel is, dan komt er een streepje tussen. 
    (All-in, time-out) 

Slide 5 - Tekstslide

Welke vorm van accent staat er in 'crème'?
A
Accent grave
B
Accent circonflexe
C
Accent aigu
D
Geen, er hoort geen accent in.

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm van accent staat er in 'enquête'?
A
Accent grave
B
Accent circonflexe
C
Accent aigu
D
Geen, er hoort geen accent in.

Slide 7 - Quizvraag

Welk accent staat er in 'café'?
A
Accent grave
B
Accent circonflexe
C
Accent aigu
D
geen, er hoort geen accent in.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van dit Engelse leenwoord?
A
eye opener
B
eyeopener
C
eye-opener
D
geen van allen zijn juist

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van dit Engelse leenwoord?
A
Fulltime
B
Full-time
C
Full time
D
Geen van allen zijn juist

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van dit Engelse leenwoord?
A
Backup
B
Back-up
C
Back up
D
geen van allen zijn juist

Slide 11 - Quizvraag

Regels
Engelse werkwoorden vervoeg je net zoals Nederlandse.
Bij lastige zaken (zoals woorden woorden als pushen) ga je uit van de klank (sis-klank).

Bij verleden tijd en voltooid deelwoord ga je uit van de regels van het x-kofschip (of 't fokschaap x c.q. 't sexy fokschaap). 

Slide 12 - Tekstslide

Spelling Engelse ww

Engelse werkwoorden vervoeg je in het Nederlands net als de zwakke werkwoorden:

- tegenwoordige tijd:           ik-vorm, ik-vorm + t        haal -en van hele ww.

- verleden tijd:                         't sexy fokschaap:          ik-vorm + te(n) of de(n)

- voltooid deelwoord:           't sexy fokschaap:           +t / +d


Ik jog - hij jogt - wij joggen     ik jogde - wij jogden              wij hebben gejogd

ik race - hij racet - wij racen   ik racete - wij raceten           wij hebben geracet

Slide 13 - Tekstslide

Haal de -n eraf voor TT en voeg de gebruikelijke uitgang toe
Haal de -en eraf voor VT en VD en gebruik het x-kofschip.

Slide 14 - Tekstslide

De ik-vorm krijgt geen dubbele medeklinker!
Haal de -en van het hele werkwoord en kijk dan naar laatste letter bij vt en vd.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd
Romy en Marie (racen)
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 17 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
De leerling stresste tijdens de toetsweek
B
De leerling streste tijdens de toetsweek
C
De leerling stressde tijdens de toetsweek
D
De leerling stresde tijdens de toetsweek

Slide 18 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 19 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje ... (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 20 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vader (downloaden)
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 21 - Quizvraag

Bij de vervoeging van Engelse werkwoorden let je op de uitspraak en voegt dan de kofschipregel toe.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Bob logt in en downloadt een document.
B
Bob logd in en download een document.
C
Bob logt in en download een document.
D
Bob logt in en downloat een document.

Slide 23 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Ik ben door het ongeluk gebrainwasht.
B
Ik ben door het ongeluk gebrainwashet.
C
Ik ben door het ongeluk gebrainwashd.
D
Ik ben door het ongeluk gebrainwashed.

Slide 24 - Quizvraag

Engelse werkwoorden vervoegen
Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij gamd de hele dag.

Slide 25 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
De computer crashed tijdens de les
B
De computer crasht tijdens de les
C
De computer crashet tijdens de les
D
De computer crash't tijdens de les

Slide 26 - Quizvraag


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 27 - Quizvraag

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Gisteren racede ik naar huis
B
Gisteren racte ik naar huis
C
Gisteren racete ik naar huis
D
Gisteren racde ik naar huis

Slide 28 - Quizvraag

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 29 - Quizvraag

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Hij (liken) .... elke foto die zij plaatst.

A
likt
B
liket
C
liked
D
likedt

Slide 30 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 31 - Quizvraag

Afsluiting
  • Herhalen van de vorige les (leenwoorden)
  • Na deze les ken je de regels rondom de vervoeging van Engelse werkwoorden

Slide 32 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 33 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 34 - Quizvraag


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm vt: pushen
A
pushete
B
pushde
C
pushte
D
pushede

Slide 35 - Quizvraag