groep 7 thema 6 toets

TAALTOETS

WARMING-UP

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Basisschool

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

TAALTOETS

WARMING-UP

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

advertentie
een stukje tekst met plaatjes waarin reclame wordt gemaakt  in bijvoorbeeld een krant of op internet.

auteur
een schrijvervan een boek of tekst.

column
een kort stukje in de krant of een tijdschrift waarin de schrijver zijn mening geeft.

herschrijven
  een tekst opnieuw schrijven om hem beter te
  maken.
kopij
de tekst die moet worden gedrukt en
uitgegeven.

lay-out
de opmaak van een pagina.

marge
een witte rand langs een pagina.

opinieblad
een tijdschrift waarin je de mening van verschillende mensen kunt lezen over het nieuws.

Slide 3 - Tekstslide





voor verbetering vatbaar
iets dat fouten heeft en moet worden aangepast.
recensie
een tekst met een mening over een boek, film,
  serie of toneelstuk.

redacteur
  iemand die teksten van een tijdschrift, een
  boek of een krant nakijkt en verbetert.

schrappen
iets weglaten uit een tekst.
voor verbetering vatbaar iets dat fouten
  heeft en moet worden aangepast.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

vervoeg: neerleggen
TT                                    VT
Ik ................                       Ik ................ 
                    
Voltooid deelwoord: Ik heb mijn pen ..............

Slide 7 - Tekstslide

vervoeg: rondreizen
TT                                    VT
Ik ................                       Ik ................ 
               
Voltooid deelwoord: Ik heb  ..............

Slide 8 - Tekstslide

vervoeg: stofzuigen
TT                                    VT
Ik ................                       Ik ................ 
                    
Voltooid deelwoord: Ik heb  ..............

Slide 9 - Tekstslide

vervoeg: misdragen
TT                                    VT
Ik ................                       Ik ................ 

Voltooid deelwoord: Ik heb mij ..............

Slide 10 - Tekstslide

Wat klopt er niet?

  •     Hun eten pasta.
  • 'Hun' is nooit het onderwerp in een zin.
  • Dus: Zij eten pasta.


  

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wat klopt er niet?

  •     Me kat is ziek.
  • 'Me' is géén bezittelijk voornaamwoord.
  • Dus: Mijn kat is ziek.


  

Slide 13 - Tekstslide

Persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar personen, dieren of dingen: ik, jij,hij, hem, jullie ...
Aan een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) kun je zien van wie iets is: mijn, jouw, ons, haar ...
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw) zijn: deze, die, dit en dat. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat klopt er niet?

  •    Lisa is jonger als mij.
  • 'Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
  • Dus: Lisa is jonger dan ik (ben).


  

Slide 16 - Tekstslide


Hun lopen naar het zwembad.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag


Drinken zij appelsap?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag


Dat is me hond.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

componeren 
muziekstukken schrijven.

componist
iemand die muziekstukken schrijft.

dirigent
de leider van een orkest of koor.

ensemble
  een groep muzikanten of artiesten.
opkomen
het podium opgaan en je aan het publiek laten zien.

schouwburg
een gebouw waar je toneel, ballet of muziek kunt zien en horen.
solo
iets alleen zingen of spelen.

symfonieorkest
een groot orkest met veel verschillende instrumenten.

Slide 20 - Tekstslide

ten gehore brengen
laten horen.

trombone
een schuiftrompet.

tuba
een groot koperen blaasinstrument dat laag klinkt.

vleugel
een grote piano met een deel dat je open kunt klappen.

KUNST
EN
CULTUUR

Slide 21 - Tekstslide

Onderwerp is

Slide 22 - Tekstslide

Onderwerp is

Slide 23 - Tekstslide

Het dressuur wordt door Inna goed uitgevoerd
A
lijdend
B
bedrijvend

Slide 24 - Quizvraag

Inna ontvangt een prijs.
A
lijdend
B
bedrijvend

Slide 25 - Quizvraag

Mijn moeder prijst mijn oom uitbundig.
A
lijdend
B
bedrijvend

Slide 26 - Quizvraag

foto's van het uitzicht worden gemaakt door de stoere man
A
lijdend
B
bedrijvend

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 30 - Sleepvraag

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).

haar(1) is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 31 - Quizvraag

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 32 - Quizvraag

Benoem in de volgende zin de woordsoort van 'jullie.'

Dat huis is toch van jullie?
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 33 - Quizvraag

dat is andere koek
dat is iets heel anders.

de oren van het hoofd eten
bij iemand veel eten.

de smaak te pakken krijgen
iets leuk vinden en het vaker willen doen.

er wel pap van lusten
dol zijn op het is weer koek en ei het is weer goed.


uitdrukkingen

KUNST
EN
CULTUUR

Slide 34 - Tekstslide

het is weer koek en ei
het is weer goed.

iets in de doofpot stoppen
doen alsof iets niet gebeurd is.

in de bonen zijn
verward zijn in de soep lopen helemaal misgaan.

je eigen boontjes doppen
in je eentje alles doen en oplossen.
niet voor één gat te vangen zijn
voor elk probleem een oplossing vinden.

van de kook raken
emotioneel worden.

zonder blikken of blozen
zonder schaamte.

Slide 35 - Tekstslide