Woordenschatquiz - week 24 - at3g

Woordenschatquiz 9 juni - at3g
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Woordenschatquiz 9 juni - at3g

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent 'naïef'?
A
Als je iets of iemand niet vertrouwt.
B
Niet intelligent
C
Als je gemakkelijk iets of iemand vertrouwt.
D
Nieuwsgierig zijn

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn 'compagnons'?
A
Concurrent
B
Zakelijke partner
C
Werkgever
D
Monteur

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent 'inventief'?
A
Als je makkelijk oplossingen voor problemen bedenkt.
B
Als je problemen altijd uit de weg gaat.
C
Als je op een sluwe manier altijd dingen steelt.
D
Als je altijd hoge verwachtingen hebt.

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent 'ambetant'?
A
Gezellig
B
Vervelend
C
Jaloers
D
Onzeker

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent 'toe-eigenen'?
A
Iemand negatief beïnvloeden
B
Jezelf zijn
C
Iets of iemand afstaan
D
In bezit nemen

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent 'ethisch'?
A
Iets zakelijk benaderen
B
Een geloofsovertuiging
C
Normen over wat goed en slecht is
D
Oneerlijk

Slide 7 - Quizvraag

Wat is 'accorderen'?
A
Overeenkomen
B
Een meningsverschil hebben
C
Iets schrijven in geheimschrift
D
Controleren

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent 'feilloos'?
A
Je nagels vijlen
B
Zonder fouten
C
Zonder emotie
D
Chaotisch zijn

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent 'esthetica'?
A
Leer van schoonheid
B
Schijnheiligheid
C
Spiritualiteit
D
Een actiegroep

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent 'competent'?
A
Bewust zijn
B
Goed in wat je doet
C
Een wedstrijdelement
D
Een muziekstuk

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent 'subjectief'?
A
Gebaseerd op meningen
B
Gebaseerd op feiten
C
Lijdend voorwerp van een zin
D
Gebaseerd op meningen en feiten

Slide 12 - Quizvraag

Wat is 'classificeren'?
A
Ordenen
B
Uitbreiden
C
Controleren
D
Betalen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is 'solidariteit'?
A
Natuurlijke interesse
B
Afkeren tegen de groep
C
Bewust zijn van samenhorigheid
D
Innerlijke motivatie

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent 'gecompliceerd'?
A
Eenvouding
B
Opzettelijk
C
Nuttig
D
Ingewikkeld

Slide 15 - Quizvraag

Wat is 'urgent'?
A
Per ongeluk
B
Dringend
C
Aanhankelijk
D
Volwassen

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent 'reconstrueren'?
A
Afbreken
B
Herbouwen
C
Iemand onderzoeken
D
Feedback geven

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een 'pandemie'?
A
Regionale verspreiding van een besmettelijke ziekte
B
Landelijke verspreiding van een besmettelijke ziekte
C
Wereldwijde verspreiding van een besmettelijke ziekte
D
Een merk voor pannen

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent 'ontfermen'?
A
Onder zijn hoede nemen
B
Onterven
C
Sterk van karakter
D
Groot en sterk lichaam

Slide 19 - Quizvraag

Wat is 'actualiseren'?
A
Aanpassen aan de realiteit van vroeger
B
Actie ondernemen
C
Aanpassen aan de huidige realiteit
D
Onderbreken

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een 'festiviteit'?
A
Droevige gebeurtenis
B
Steunpunt
C
Meldpunt
D
Feestelijke gebeurtenis

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent 'pragmatisch'?
A
Nuttig en bruikbaar
B
Programmeren
C
Zinloos en overbodig
D
Luisteren naar je hart

Slide 22 - Quizvraag