Herhaling Leerstof

Welkom 
Laatste les voor de toets...

  • Deel 1: Herhalen + Oefenen leerstof
  • Deel 2: Werkstuk 


Doel: Aan het eind van deze les heb je de leerstof herhaald en geoefend, weet jij wat je al weet/nog goed moet leren. & ben je gestart aan stap 4 van het werkstuk.
Instructie:
- Zitten op eigen plek
- Inloggen in lessonUp (daarna chromebook half dicht)
- Tassen in de vakken
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom 
Laatste les voor de toets...

  • Deel 1: Herhalen + Oefenen leerstof
  • Deel 2: Werkstuk 


Doel: Aan het eind van deze les heb je de leerstof herhaald en geoefend, weet jij wat je al weet/nog goed moet leren. & ben je gestart aan stap 4 van het werkstuk.
Instructie:
- Zitten op eigen plek
- Inloggen in lessonUp (daarna chromebook half dicht)
- Tassen in de vakken

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling leerstof

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 1
  • Ik leg een verband tussen de bouw en werking van onderdelen van een organisme.
  • Ik benoem dat alle organismen bestaan uit een of meer cellen.
  • Ik benoem dat cellen stoffen actief en passief kunnen opnemen en gebruiken, en ik verklaar dat dit voorwaarde is voor celdeling, celfuncties en groei.
  • Ik benoem celkern, celmembraan, cytoplasma, vacuole en bladgroenkorrels als onderdelen van cellen en de celwand als structuur buiten de cel en benoem de functies.
  • Ik benoem voorbeelden van organen bij (zaad)planten, dieren en mensen. Ik verklaar dat organen uit meerdere typen weefsels bestaan.
  • Ik benoem dat organismen ingedeeld worden in planten, dieren, schimmels en bacteriën en ik verklaar waarop deze indeling is gebaseerd.

Slide 3 - Tekstslide

Opbouw organisme
Organisme: Een levend wezen zoals een mens, dier of plant.

Opbouw van klein naar groot:
  1. Molecuul: De kleinste bouwsteen van een stof.
  2. Cel: Het kleinste levende onderdeel van een organisme.
  3. Weefsel: Groep cellen met dezelfde functie.
  4. Orgaan: Verschillende weefsels die samen een taak uitvoeren.
  5. Orgaanstelsel: Groep organen die samenwerken aan een specifieke taak, zoals de spijsvertering.
  6. Organisme: Het geheel van al deze onderdelen samen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Actief en Passief Transport in Cellen
Actief transport: Cellen gebruiken energie om stoffen tegen hun concentratiegradiënt in te vervoeren (bijv. natrium-kaliumpomp).
Passief transport: Stoffen bewegen zonder energieverbruik langs de concentratiegradiënt (bijv. diffusie).

oorbeeld van actief transport: De opname van glucose in de darmen tegen de concentratiegradiënt in.

Slide 8 - Tekstslide

Zet de volgende onderdelen van klein naar groot: weefsel, orgaan, molecuul, cel, organisme.
A
Weefsel → Cel → Orgaan → Molecuul → Organisme
B
Molecuul → Cel → Weefsel → Orgaan → Organisme
C
Cel → Molecuul → Orgaan → Weefsel → Organisme

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen?
A
Plantaardige cellen hebben geen celwand.
B
Dierlijke cellen hebben geen bladgroenkorrels.
C
Plantaardige cellen kunnen geen fotosynthese uitvoeren.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van passief transport in een cel?
A
De opname van glucose door middel van energie.
B
De verplaatsing van zuurstof door diffusie.
C
Het pompen van natriumionen tegen de concentratiegradiënt in.

Slide 11 - Quizvraag

Zet de organen van
het verteringsstelsel
in de juiste volgorde. 
Dunne darm
Slokdarm
Endeldarm
Dikke darm
Twaalfvingerige
darm
Maag

Slide 12 - Sleepvraag

Hoofdstuk 2
  • Ik beschrijf en gebruik spanningsbronnen als energiebron. Ik beschrijf lading als drager/transporteur van energie en ik beschrijf een aantal toepassingen
  • Ik verklaar het verband tussen stroomsterkte en spanning met een model, bijvoorbeeld met het waterkraanmodel
  • Ik leg het verschil uit tussen een serie en parallelschakeling in een stroomkring en het effect dat gecombineerde serie- en parallelschakelingen hebben op de stroomsterkte en spanning
  • Ik leg uit hoe de grootte van de spanning en stroomsterkte in een schakeling gemeten wordt met een V- en een A-meter en ik leg met een model uit waarom deze zo geschakeld is.
  • Ik begrijp dat het energieverbruik afhankelijk is van het vermogen en de tijd.(E=P*t).
  • Ik kan dit dus uitleggen en berekenen met eenheden.
  • Ik begrijp dat het vermogen afhankelijk is van spanning en stroomsterkte (P=U*I).
  • Ik kan dit dus uitleggen en berekenen met eenheden.
  • Ik leg uit wat de functie is van de bloedsomloop, uit welke onderdelen deze bestaat en hoe deze werkt.

Slide 13 - Tekstslide

Bloedsomloop
Grote en kleine bloedsomloop
  • Kleine bloedsomloop: Vervoert zuurstofarm bloed van het hart naar de longen en terug naar het hart.
  • Grote bloedsomloop: Vervoert zuurstofrijk bloed van het hart naar de rest van het lichaam en brengt zuurstofarm bloed terug naar het hart.

Slagaders: Vervoeren bloed weg van het hart, hebben dikke wanden omdat ze onder hoge druk staan.
Aderen: Vervoeren bloed terug naar het hart, met dunnere wanden en kleppen om de bloedstroom te sturen.
Haarvaten:  Hele dunne bloedvaten die door de wand heen stoffen kunnen opnemen en afgeven bij organen

Slide 14 - Tekstslide

Bloedsomloop
Het hart: Een krachtige spier die bloed door het hele lichaam pompt. Het hart bestaat uit vier kamers: twee boezems (boven) en twee kamers (onder).

Linkerharthelft: Pompt zuurstofrijk bloed naar het lichaam.
Rechterharthelft: Pompt zuurstofarm bloed naar de longen.

Slide 15 - Tekstslide

Waar komt zuurstofarm bloed het hart binnen?
A
Linkerboezem
B
Rechterboezem
C
Linkerkamer

Slide 16 - Quizvraag

Zuurstofarm -
kleine bloedsomloop
Zuurstofrijk -
grote bloedsomloop
Zuurstofrijk -
kleine bloedsomloop
Zuurstofarm -
grote bloedsomloop

Slide 17 - Sleepvraag


1) Kleine bloedsomloop =
Hart -                           - hart

2) Grote bloedsomloop =
Hart -                           - hart

hele lichaam
longen

Slide 18 - Sleepvraag

In de afbeelding is een doorsnede van een schematisch hart weergegeven. Sleep de onderdelen naar het hart.
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart uit
Bloed stroomt het hart uit

Slide 19 - Sleepvraag

Stroomkringen
Stroomkring: Een pad waar elektrische stroom doorheen kan stromen.

Soorten schakelingen:
  • Serieschakeling: Alle onderdelen zijn in één stroomkring geschakeld. Als één onderdeel kapotgaat, werkt de hele stroomkring niet meer.
  • Parallelschakeling: Elke lamp of apparaat heeft zijn eigen stroomkring. Als één onderdeel uitvalt, blijven de anderen werken.


Formule: Vermogen (P) = Spanning (U) x Stroomsterkte (I).

Slide 20 - Tekstslide

Stroomkringen
Energiegebruik: Energie wordt geleverd aan apparaten die het omzetten in nuttige vormen, zoals licht of warmte.

Vermogen: De hoeveelheid energie die een apparaat per seconde gebruikt, gemeten in watt (W).


Formule: Vermogen (P) = Spanning (U) x Stroomsterkte (I).

Voorbeeld: Een apparaat van 100W dat 2 uur aanstaat, gebruikt 200Wh aan energie.

Slide 21 - Tekstslide

Stroomkringen
  • Spanning (U):
Spanning wordt gemeten in volt (V).
Het is het verschil in elektrische lading tussen twee punten in een stroomkring. Het geeft aan hoeveel energie elke ladingseenheid (bijv. een elektron) meeneemt.
Vergelijking: Spanning kun je zien als de "druk" die de elektrische stroom door de draden duwt.

  • Stroomsterkte (I):
Stroomsterkte wordt gemeten in ampère (A).
Het geeft aan hoeveel elektrische lading er per seconde door een stroomkring stroomt.
Vergelijking: Stroomsterkte kun je vergelijken met de hoeveelheid water die door een pijp stroomt.

Slide 22 - Tekstslide

  • De stroomsterkte meten: ampèremeter . 
De ampèremeter sluit je in serie met het onderdeel waarvan je de stroomsterkte wilt meten.
  • De spanning meten: voltmeter. 
De voltmeter sluit je parallel aan over het onderdeel waarvan je de spanning wilt meten.

Slide 23 - Tekstslide

Wat gebeurt er als een lampje in een serieschakeling kapotgaat?
A
De andere lampjes blijven branden.
B
Er gebeurt niets, de stroom blijft lopen.
C
De andere lampjes gaan ook uit.

Slide 24 - Quizvraag

Je hebt een apparaat van 200W dat werkt op een spanning van 230V. Wat is de stroomsterkte?
A
1.1A
B
0.87A
C
0.5A

Slide 25 - Quizvraag

voltmeter
amperemeter

Slide 26 - Sleepvraag

Zet de volt en ampèremeter op de juiste plaats in de schakeling.
Voltmeter
Ampèremeter

Slide 27 - Sleepvraag

Tekst
Tekst
open stroomkring
gesloten stroomkring

Slide 28 - Sleepvraag

Zijn er nog vragen over de leerstof?

Slide 29 - Open vraag

Op een schaal van 1 tot 10, hoeveel vertrouwen heb je in een goed cijfer voor de toets?
010

Slide 30 - Poll

Huiswerk voor vandaag was: 

Stap 1 t/m 3 van het werkstuk is af. 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Uitleg Stap 4 werkstuk

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag!
Lees de stappen van het werkstuk goed door op de website. 


1. Controleer stap 1 t/m 3 a.d.h.v. beoordelingsformulier. Pas aan waar nodig en plaats in het verslag 

2. Starten aan stap 4, lees deze stap goed door op de website. Verzamel daarna je materiaal en ga starten. 
(eerst je ontwerp op je bord maken, daarna gaatjes + splitpennen)

Na 30 min. even samen naar het beoordelingsformulier van stap 4 kijken.

3. Denk aan: Logboek bijwerken 



timer
30:00

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

NU: LOGBOEK INVULLEN + verslag bijwerken

Klaar? = spullen inpakken, opruimen en zitten op je goede plek

Huiswerk = LEREN VOOR DE PWW (di. laatste les voor vragen e.d.)
timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide