Herhaling Leerstof

Welkom 
Laatste les voor de toets...

  • Deel 1: Herhalen + Oefenentoets
  • Deel 2: Werkstuk 


Doel: Aan het eind van deze les heb je de leerstof herhaald en geoefend, weet jij wat je al weet/nog goed moet leren. & ben je gestart aan stap 4 van het werkstuk.
Instructie:
- Zitten op eigen plek
- Inloggen in lessonUp (daarna chromebook half dicht)
- Tassen in de vakken
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom 
Laatste les voor de toets...

  • Deel 1: Herhalen + Oefenentoets
  • Deel 2: Werkstuk 


Doel: Aan het eind van deze les heb je de leerstof herhaald en geoefend, weet jij wat je al weet/nog goed moet leren. & ben je gestart aan stap 4 van het werkstuk.
Instructie:
- Zitten op eigen plek
- Inloggen in lessonUp (daarna chromebook half dicht)
- Tassen in de vakken

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling leerstof

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 1
  • Ik benoem dat alle organismen bestaan uit één of meer cellen.
  • Ik benoem dat cellen stoffen kunnen opnemen, gebruiken en kunnen delen.
  • Ik benoem plaats en functie van: celkern, celmembraan, cytoplasma, vacuole en bladgroenkorrels als onderdelen van cellen en de celwand als structuur buiten de cel.
  • Ik benoem voorbeelden van organen bij (zaad)planten, dieren en mensen.
  • Ik benoem dat organismen worden ingedeeld in 4 rijken: planten, dieren, schimmels en bacteriën en
  • Ik benoem de verschillen tussen de 4 rijken: planten, dieren, schimmels en bacteriën.
  • Ik benoem bouw en functie van organen betrokken bij: ademhaling en spijsvertering

Slide 3 - Tekstslide

Opbouw organisme
Organisme: Een levend wezen zoals een mens, dier of plant.

Opbouw van klein naar groot:
  1. Molecuul: De kleinste bouwsteen van een stof.
  2. Cel: Het kleinste levende onderdeel van een organisme.
  3. Weefsel: Groep cellen met dezelfde functie.
  4. Orgaan: Verschillende weefsels die samen een taak uitvoeren.
  5. Orgaanstelsel: Groep organen die samenwerken aan een specifieke taak, zoals de spijsvertering.
  6. Organisme: Het geheel van al deze onderdelen samen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Zet de volgende onderdelen van klein naar groot: weefsel, orgaan, molecuul, cel, organisme.
A
Weefsel → Cel → Orgaan → Molecuul → Organisme
B
Molecuul → Cel → Weefsel → Orgaan → Organisme
C
Cel → Molecuul → Orgaan → Weefsel → Organisme

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen?
A
Plantaardige cellen hebben geen celwand.
B
Dierlijke cellen hebben geen bladgroenkorrels.
C
Plantaardige cellen kunnen geen fotosynthese uitvoeren.

Slide 9 - Quizvraag

Zet de organen van
het verteringsstelsel
in de juiste volgorde. 
Dunne darm
Slokdarm
Endeldarm
Dikke darm
Twaalfvingerige
darm
Maag

Slide 10 - Sleepvraag

Hoofdstuk 2

  • Ik herken en gebruik spanningsbronnen als energiebron en ik beschrijf een aantal toepassingen.
  • Ik beschrijf het verband tussen stroomsterkte(I) en spanning(U) met een model, bijvoorbeeld met het waterkraan-model
  • Ik benoem de betekenis van de begrippen, stroomsterkte (I), spanning(U) en vermogen(P) en kan berekeningen maken met de bijbehorende formule: P = U x I.
  • Ik beschrijf het verschil tussen een serie- en parallelschakeling in een stroomkring.
  • Ik benoem bouw en functie van organen betrokken bij: de bloedsomloop.




Slide 11 - Tekstslide

Bloedsomloop
Grote en kleine bloedsomloop
  • Kleine bloedsomloop: Vervoert zuurstofarm bloed van het hart naar de longen en terug naar het hart.
  • Grote bloedsomloop: Vervoert zuurstofrijk bloed van het hart naar de rest van het lichaam en brengt zuurstofarm bloed terug naar het hart.

Slagaders: Vervoeren bloed weg van het hart, hebben dikke wanden omdat ze onder hoge druk staan.
Aderen: Vervoeren bloed terug naar het hart, met dunnere wanden en kleppen om de bloedstroom te sturen.
Haarvaten:  Hele dunne bloedvaten die door de wand heen stoffen kunnen opnemen en afgeven bij organen

Slide 12 - Tekstslide

Bloedsomloop
Het hart: Een krachtige spier die bloed door het hele lichaam pompt. Het hart bestaat uit vier kamers: twee boezems (boven) en twee kamers (onder).

Linkerharthelft: Pompt zuurstofrijk bloed naar het lichaam.
Rechterharthelft: Pompt zuurstofarm bloed naar de longen.

Slide 13 - Tekstslide

Waar komt zuurstofarm bloed het hart binnen?
A
Linkerboezem
B
Rechterboezem
C
Linkerkamer

Slide 14 - Quizvraag

Zuurstofarm -
kleine bloedsomloop
Zuurstofrijk -
grote bloedsomloop
Zuurstofrijk -
kleine bloedsomloop
Zuurstofarm -
grote bloedsomloop

Slide 15 - Sleepvraag


1) Kleine bloedsomloop =
Hart -                           - hart

2) Grote bloedsomloop =
Hart -                           - hart

hele lichaam
longen

Slide 16 - Sleepvraag

In de afbeelding is een doorsnede van een schematisch hart weergegeven. Sleep de onderdelen naar het hart.
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart uit
Bloed stroomt het hart uit

Slide 17 - Sleepvraag

Stroomkringen
Stroomkring: Een pad waar elektrische stroom doorheen kan stromen.

Soorten schakelingen:
  • Serieschakeling: Alle onderdelen zijn in één stroomkring geschakeld. Als één onderdeel kapotgaat, werkt de hele stroomkring niet meer.
  • Parallelschakeling: Elke lamp of apparaat heeft zijn eigen stroomkring. Als één onderdeel uitvalt, blijven de anderen werken.


Formule: Vermogen (P) = Spanning (U) x Stroomsterkte (I).

Slide 18 - Tekstslide

Stroomkringen
Energiegebruik: Energie wordt geleverd aan apparaten die het omzetten in nuttige vormen, zoals licht of warmte.

Vermogen: De hoeveelheid energie die een apparaat per seconde gebruikt, gemeten in watt (W).


Formule: Vermogen (P) = Spanning (U) x Stroomsterkte (I).

Voorbeeld: Een apparaat van 100W dat 2 uur aanstaat, gebruikt 200Wh aan energie.

Slide 19 - Tekstslide

Stroomkringen
  • Spanning (U):
Spanning wordt gemeten in volt (V).
Het is het verschil in elektrische lading tussen twee punten in een stroomkring. Het geeft aan hoeveel energie elke ladingseenheid (bijv. een elektron) meeneemt.
Vergelijking: Spanning kun je zien als de "druk" die de elektrische stroom door de draden duwt.

  • Stroomsterkte (I):
Stroomsterkte wordt gemeten in ampère (A).
Het geeft aan hoeveel elektrische lading er per seconde door een stroomkring stroomt.
Vergelijking: Stroomsterkte kun je vergelijken met de hoeveelheid water die door een pijp stroomt.

Slide 20 - Tekstslide

Wat gebeurt er als een lampje in een serieschakeling kapotgaat?
A
De andere lampjes blijven branden.
B
Er gebeurt niets, de stroom blijft lopen.
C
De andere lampjes gaan ook uit.

Slide 21 - Quizvraag

Je hebt een apparaat van 200W dat werkt op een spanning van 230V. Wat is de stroomsterkte?
A
1.1A
B
0.87A
C
0.5A

Slide 22 - Quizvraag

Tekst
Tekst
open stroomkring
gesloten stroomkring

Slide 23 - Sleepvraag

Aan de slag!
timer
50:00
1. Eerst maak je de Quizizz oefentoets 
Dit is herhaling van de leerstof + voorbereiding op de toets. 
In stilte helemaal zelfstandig.
Doel = minimaal 60 % -> klaar = laten controleren daarna verder aan werkstuk
2. Verder werken aan het werkstuk:
Lees de stappen van het werkstuk goed door op de website van MN -> H.3.
  • Maak stap 1 t/m 3 eerst af
  • Klaar? Checken a.d.h.v. beoordelingsformulier, daarna in het verslag plaatsen.
  • Daarna: starten met het maken van het ontwerp (eerst schetsen op het bord)

LET OP! Denk aan je LOGBOEK bijwerken!

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Huiswerk voor vandaag was: 

Stap 1 t/m 3 van het werkstuk is af. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Uitleg Stap 4 werkstuk

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!
Lees de stappen van het werkstuk goed door op de website. 


1. Controleer stap 1 t/m 3 a.d.h.v. beoordelingsformulier. Pas aan waar nodig en plaats in het verslag 

2. Starten aan stap 4, lees deze stap goed door op de website. Verzamel daarna je materiaal en ga starten. 
(eerst je ontwerp op je bord maken, daarna gaatjes + splitpennen)

Na 30 min. even samen naar het beoordelingsformulier van stap 4 kijken.

3. Denk aan: Logboek bijwerken 



timer
30:00

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

NU: LOGBOEK INVULLEN + verslag bijwerken

Klaar? = spullen inpakken, opruimen en zitten op je goede plek

Huiswerk = LEREN VOOR DE PWW (di. laatste les voor vragen e.d.)
timer
10:00

Slide 32 - Tekstslide