4V Les 5

4V Les 5
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

4V Les 5

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Interactieve herhaling (+bonuspunt)
Tekenvraag (+bespreken)
Klein stuk 4.6: vergelijkende anatomie
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Quiz

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Hoe wordt een soort gedefinieerd?
A
Door de grootte van het territorium.
B
Door het vermogen om vruchtbare nakomelingen te krijgen.
C
Door het aantal verschillende kenmerken binnen de groep.
D
Door de levensverwachting van de organismen.

Slide 6 - Quizvraag

Definitie Soort
Twee individuen behoren tot dezelfde soort als ze onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

(de nakomelingen zijn in staat zelf nakomelingen te krijgen)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste verschil tussen prokaryoten en eukaryoten?
A
De aanwezigheid van mitochondriën
B
Het aantal cellen
C
De aanwezigheid van een celkern
D
De grootte van de cellen

Slide 8 - Quizvraag

Is een schimmel een prokaryoot of eukaryoot?
A
Eukaryoot
B
Plant
C
Dier
D
Prokaryoot

Slide 9 - Quizvraag

Welk organel zien we hier niet wat een plantencel wel heeft?

Slide 10 - Open vraag

Welke twee eigenschappen van een plantencel ondersteunen de endosymbiose theorie (meerdere antwoorden zijn juist)
A
Bestaan mitochondrien en chloroplasten
B
Het hebben van een celwand
C
Dubbele membraan mitochondrien en chloroplasten
D
Het hebben van een vacuole

Slide 11 - Quizvraag

Waaruit bestaat de wetenschappelijke naam van een organisme
A
Cladenaam + soortnaam
B
Geslachtnaam + soortnaam
C
Orde + familienaam
D
Lineausnaam + familienaam

Slide 12 - Quizvraag

Welke factoren kunnen mutaties veroorzaken?
A
Vitamines en mineralen
B
Water en lucht
C
Temperatuur en vochtigheid
D
Straling en chemische stoffen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een mutatie?
A
Een verandering in het DNA
B
Een bacteriële infectie
C
Een virusinfectie
D
Een erfelijke eigenschap

Slide 14 - Quizvraag

Welke drie dingen zijn onderdeel van de Neodarwinistische evolutietheorie?
(meerdere antwoorden zijn juist)
A
Sterkste dier overleeft
B
Variatie binnen een populatie
C
Erfelijkheid
D
Natuurlijke selectie

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een mogelijke oorzaak van sympatrische soortvorming?
A
Polyploïdie, waarbij organismen extra sets chromosomen hebben.
B
Geografische isolatie van populaties.
C
Inbreng van genen van buitenaf via migratie.
D
Gebrek aan genetische variatie binnen een populatie.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van allopatrische soortvorming?
A
Een rivier die een populatie in tweeën splitst.
B
Een populatie die zich in verschillende geografische locaties splitst.
C
Een meer dat meerdere populaties verbindt.
D
Een populatie die zich binnen dezelfde geografische locatie splitst.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen sympatrische en allopatrische soortvorming?
A
Sympatrische soortvorming treedt op in verschillende geografische locaties.
B
Sympatrische soortvorming treedt op binnen dezelfde geografische locatie.
C
Allopatrische soortvorming treedt op in verschillende geografische locaties.
D
Allopatrische soortvorming treedt op binnen dezelfde geografische locatie.

Slide 18 - Quizvraag

4.5: Ontstaan van Soorten (laatste stuk)
De Evolutietheorie

Slide 19 - Tekstslide

Eilandbiogegrafiemodel
(1) Groter eiland = meer soorten
(2) Verder vasteland = minder soorten

Slide 20 - Tekstslide

Allopatrische soortvorming
(Te ver weg om te paren)
Sympatrische soortvorming
(Dichtbij genoeg, maar werkt niet)

Slide 21 - Tekstslide

Tekenopdracht
(1) Lees de opdracht 
(2) Video over eiland theorie
(3) 4 lijnen tekenen

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

  • Er komen evenveel soort bij als dat er weg gaan door immigratie
  • A = aantal soorten bij evenwicht

Slide 24 - Tekstslide

4.6: Onderzoek naar Evolutie (1)
De Evolutietheorie

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Leerdoelen


  • Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en ogaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten
  • Je kunt enkele onderzoeksmethoden naar evolutie uitleggen

Slide 27 - Tekstslide

homologe organen
overeenkomstige vorm door verwantschap, de functie kan verschillen

Slide 28 - Tekstslide

Dit zijn analoge organen: zijn niet ontstaan uit dezelfde grondvorm, maar door aanpassingen aan het milieu wel een vergelijkbare functie hebben.

Slide 29 - Tekstslide

rudimentaire organen

Slide 30 - Tekstslide

Opdrachten
4.6: 86, 88, 91, 93 
Volgende les mee verder

Slide 31 - Tekstslide

Stambomen
Evolutionaire stamboom: geeft aan hoe de soorten in de tijd zijn ontstaan en welke soorten gemeenschappelijke voorouders hebben.

Slide 32 - Tekstslide