Fictie Blok 2

Welkom!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

Lesdoel
Wat weten we al?
Theorie bespreken
Zelfstandig werken
Einde van de les

Slide 2 - Tekstslide

Waar denk je dat we het vandaag over gaan hebben als je dit plaatje ziet?

Slide 3 - Open vraag

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je wat een verhaalsoort is en welke verhaalsoorten er zijn.

Waarom? Dan is het uitzoeken van een leesboek dat goed bij jou past makkelijker. 

Slide 4 - Tekstslide

Verhaalsoorten (genre)

Realistische verhaalsoorten; 
- Detective; iemand lost een moord/zaak op
- Thriller; de hoofdpersoon wordt bedreigd 
- Ontwikkelingsverhaal; je ziet de groei van de hoofdpersoon

Slide 5 - Tekstslide

Verhaalsoorten (genre)

Minder realistische verhaalsoorten;
- Sciencefiction; speelt zich af in de toekomst of ruimte
- Fantasy; verhalen met fantasiewezens in een fantasiewereld
- Dystopie-verhaal; een ideale wereld

Slide 6 - Tekstslide

Slepen

Mijn favoriete genre is:

Slide 7 - Sleepvraag

Welk boek zou bij welk genre horen, denk je?

Slide 8 - Sleepvraag

Genre
Thema
Thriller
Jaloezie
Liefde
Romantisch verhaal
De brugklas
Detective

Slide 9 - Sleepvraag

Wat ga je doen?
Lees de tekst van fictie
Maak opdr. 1
Zelfstandig
Stilte (oortjes toegestaan)
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Maak opdr. 2

Slide 10 - Tekstslide

Lesplanning 

Lesdoel
Wat weten we al?
Theorie bespreken 
Zelfstandig werken
Einde van de les

Slide 11 - Tekstslide

Gedichten?!

Slide 12 - Woordweb

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je de kenmerken van gedichten.

Waarom? Op deze manier leer je anders naar teksten kijken en zie je meer dingen.

Slide 13 - Tekstslide

Tim Hofman
Zijn met mij
ze zegt
je mag
huilen
wat je wilt, ik
knik het weg,
wil schreeuwen
maar ben stil, ik
ben het die
met stomheid slaat,
bij gepraat
waar een spreker
zich verzilverd acht
zwijg ik, gouden
kameraad

Slide 14 - Tekstslide

Wat valt je op aan het gedicht dat ik net heb voorgelezen?

Slide 15 - Open vraag

Vorm(en) van een gedicht

Versregels; regels in een gedicht
Strofen; alinea's van een gedicht
Refrein; een strofe die herhaald wordt
Coupletten; de strofen die tussen de refreinen staan

Slide 16 - Tekstslide

Inhoud van een gedicht

Het gaat vaak over een gebeurtenis, moment of gevoel
Rijm; eindrijm, middenrijm, abab-rijm
Ritme; afwisseling tussen lettergrepen met en zonder klemtoon
Figuurlijk taalgebruik; niet letterlijk

Slide 17 - Tekstslide

Gedicht
Maak in viertallen een gedicht.
Iedereen bedenkt een regel, samen wordt het een geheel.
Bedenk een onderwerp en wees creatief. Je krijgt hier vijf minuten de tijd voor.

Je mag niet overleggen met elkaar!!

Slide 18 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Lees het gedicht
Maak opdr. 5
Zelfstandig
Stilte (oortjes toegestaan)
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Lees 'bijzonder taalgebruik' op blz. 76

Slide 19 - Tekstslide

Lesplanning

Lesdoel
Wat weten we al?
Theorie bespreken
Zelfstandig werken
Einde van de les

Slide 20 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je wat we bedoelen met bijzonder taalgebruik en op welke manieren dit terugkomt in teksten.

Waarom?  Zo ga je teksten misschien op een andere manier bekijken/ervaren/beleven.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is 'bijzonder taalgebruik' volgens jou?

Slide 22 - Open vraag

Bijzonder taalgebruik
- Herhaling; woorden of zinnen komen terug
- Opsomming; er worden dingen op een rij gezet
- Tegenstelling; dingen worden tegenover elkaar gezet (verschillen)
- Overdrijving; 
- Ironie; iets wordt beschreven op een spottende manier

Slide 23 - Tekstslide

Wat is GEEN voorbeeld van een overdrijving
A
De dag duurde zo lang dat ik in slaap viel
B
Het was een eindeloos durende dag
C
Het was een doodsaaie dag
D
Het was een leuke dag

Slide 24 - Quizvraag

Is deze zin een overdrijving of ironie?
Lekker dan, ik ben mijn fietssleutel kwijt.
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een tegenstelling?
A
Langzaam en snel
B
Lief en schattig
C
Mooi en meisje

Slide 26 - Quizvraag

Tegenstelling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 27 - Quizvraag

Wat ga je doen?
Lees het gedicht nog eens 
Maak opdr. 6
Zelfstandig
Stilte (oortjes toegestaan)
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Opdrachten nakijken via It's-Learning 

Slide 28 - Tekstslide