H3 GL 5G mettre + overige werkwoorden

bienvenue à la classe de français
à la classe de français
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

bienvenue à la classe de français
à la classe de français

Slide 1 - Tekstslide

Tu habites où? (ville ét pays!)

Slide 2 - Woordweb

Les buts du cours

à la fin du cours:
  • j'ai fait le test sur www.nubeterfrans.nl
  • j'ai traduis la 'phrase du cours'
  • je peux comprendre le verbe mettre dans une phrase
  • je peux conjuguer les verbes en -er, -ir, -re; être, avoir, aller, faire, pouvoir, vouloir, mettre(en 4 temps)

Slide 3 - Tekstslide

Ik leg de viool op mijn schouder om viool te spelen

Bij welk werkwoord hoort 'leg' in deze zin?
A
leggen = parler
B
leggen = avoir
C
leggen = mettre
D
leggen = être

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Link

timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

1. Les enfants mettent la table.
2. Je mets les fleurs dans le vase.
3. Marine met sa robe rouge.
4. Tu mets la clé sur la table, stp?
5. Vous avez mis du sucre dans le thé?
6. Nous mettons dix minutes om travailler.

Slide 13 - Tekstslide

1. Les enfants mettent la table.
2. Je mets les fleurs dans le vase.
3. Marine met sa robe rouge.
4. Tu mets le livre sur la table, stp?
5. Vous avez mis du sucre dans le thé?
6. Nous mettons dix minutes pour travailler.
METTRE : verschillende betekenissen
leggen
aantrekken
dekken
doen over
zetten
doen

Slide 14 - Sleepvraag

la phrase du cours:
Ik leg de viool 
op mijn schouder (sur mon épaule) 
om (pour) viool te spelen
  • Vertaal de gegeven zin naar het Frans. 
  • Gebruik FL chapitre 5 voor de woordjes 
  • Let op: 1. onderwerp; 2. alle werkwoorden; 3. overige zinsdelen (is anders dan in het NL!)
  • De werkwoorden kun je als infinitif opzoeken en zelfs de vervoeging kun je opzoeken op het internet. Let op dat je de juiste vervoeging gebruikt!
  • ik = je; jij = tu; hij/zij/men = il/ elle/ on; wij = nous; jullie/u = vous; zij  (meervoud) = ils/ elles

Slide 15 - Tekstslide

Faites le 'dagelijkse test'
Prêt? Rends 'la phrase du cours' d'aujourd'hui à Classroom


Slide 16 - Tekstslide

Au travail
  • fais le 'dagelijkse test'
  • rends votre  'la phrase du cours'
  • exercice l'imparfait: GL 5G: exercices 26 + www.verbuga.eu (-er, -ir, -re, être, avoir, aller, faire, pouvoir, vouloir, mettre)
  • zie Classroom (SO werkwoorden)
  • controle le 'weektaak' sur SOMtoday

Slide 17 - Tekstslide

Les buts du cours

à la fin du cours:
  • j'ai fait le test sur www.nubeterfrans.nl
  • j'ai traduis la 'phrase du cours'
  • je peux comprendre le verbe mettre dans une phrase
  • je peux conjuguer les verbes en -er, -ir, -re; être, avoir, aller, faire, pouvoir, vouloir, mettre(en 4 temps)

Slide 18 - Tekstslide

J'ai obtenu les buts du cours

Slide 19 - Poll

Slide 20 - Tekstslide