lezen 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Wat gaan we vandaag doen?

• Proeftoets lezen 4
• Vragen naar aanleiding toets
• 
  

Proeftoets lezen 4

Wat is de eerste stap wat je moet doen als je moeilijke woorden tegenkomt?

1. Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
2. Kijken of het woord lijkt op een woord dat je wel kent
3. Naar de rest van de zin kijken of je daardoor achter de betekenis kunt komen.
4. Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.

Wat is de tweede stap wat je moet doen als je moeilijke woorden tegenkomt?

1. Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
2. Kijken of het woord lijkt op een woord dat je wel kent
3. Naar de rest van de zin kijken of je daardoor achter de betekenis kunt komen.
4. Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.

Wat is de derde stap wat je moet doen als je moeilijke woorden tegenkomt?

1. Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
2. Kijken of het woord lijkt op een woord dat je wel kent
3. Naar de rest van de zin kijken of je daardoor achter de betekenis kunt komen.
4. Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.

Wat is niet waar over een mening

1. is objectief
2. is persoonlijk
3. kan veranderen
4. geeft aan hoe je over iets denkt

Feit of mening?:
België is lid van de Europese Unie

1. Feit
2. Mening

Feit of mening?
'Yes, we hebben bijna weekend

1. Feit
2. Mening

Zet de stappen van het ‘Stappenplan moeilijke woorden’ in de juiste volgorde.

Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd.

Kijk naar bekende stukjes in het woord.

Kijk naar de plaatjes bij de tekst.

Vraag de betekenis of zoek het op in een woordenboek.

Wat is de betekenis van de volgende woorden

De voetballer dacht dat hij die aanval eenvoudig kon pareren.

1. afweren
2. schoppen
3. maken

De basketballer kreeg bij zijn vertrek een exorbitant grote bonus

https:

5 soorten vragen

Een onderwerp omschrijf je altijd zo kort mogelijk.

1. Ja
2. Nee

Er zijn vijf verschillende soorten vragen. Hoeveel ken je er al?

1. 0
2. 1 of 2
3. 3 of 4
4. Ik ken ze allemaal!

Hoe omschrijf je de hoofdgedachte van een tekst?

1. Zo kort mogelijk
2. Je omschrijft de hoofdgedachte in één zin.

Feit

Mening

Ik vind jouw trui mooi

Hij draagt elke dag een groen t-shirt.

Mijn kat heeft Neliz.

Mijn paard kan goed draven.

Deze klas is de leukste klas ooit!

Het proefwerk gaat over lezen 4.

Wat is objectief?

Objectief

Subjectief

Een mening

Een feit

Een mooi huis.

Een lief zusje.

De vriendelijke reus.

Nederlands is saai.

Sneeuw is wit.

Nederland heeft een koning.

Uit welke drie onderdelen is een tekst opgebouwd?

Weet je het verschil tussen een hoofdgedachte en het onderwerp van een tekst?

1. Ja
2. Nee

Welke bewering over de hoofdgedachte is juist?

1. De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
2. De hoofdgedachte is meestal een vraag.
3. De hoofdgedachte vertelt in één zin het belangrijkste over het onderwerp.
4. De hoofdgedachte staat altijd letterlijk in de tekst.

Waar in de tekst staat de hoofgedachte?

1. Meestal in de inleiding of het slot.
2. Een tekst heeft geen hoofdgedachte.
3. In het middenstuk.
4. Geen enkel antwoord is goed.

Onderwerp en hoofdgedachte zijn hetzelfde

1. waar
2. niet waar

Het onderwerp van de tekst kun je vinden in...

1. de inleiding van de tekst
2. het middenstuk van de tekst
3. het slot van de tekst
4. alle drie

Wat is het onderwerp van deze tekst

wat is het onderwerp

signaalwoorden zijn

1. woorden die een signaal geven
2. woorden die aangeven op welke manier de woorden, zinnen en alinea's in de tekst met elkaar samenhangen
3. woorden die elkaars tegenovergestelde zijn
4. woorden waardoor je de tekst beter en gemakkelijker kunt lezen

Waarom zijn signaalwoorden in een tekst belangrijk?

1. ze zorgen dat je de tekst beter kunt lezen
2. ze laten een verband zien tussen woorden, zinnen en alinea's
3. ze geven een signaal af: opgepast!

'Dan, toen, bijvoorbeeld, maar' zijn voorbeelden van...

1. Verwijswoorden
2. Signaalwoorden

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''

1. dat
2. dit
3. hem
4. die

De woorden 'daar' en 'hij' noemen we

1. lidwoorden
2. verwijswoorden
3. signaalwoord
4. werkwoorden

Een goede tekst bestaat uit de volgende indeling:
Inleiding - kern - slot

1. Juist
2. Onjuist

Wat wordt er bedoeld met 'de bron van de tekst'?

1. Wat de bron is van de tekst
2. De inleiding
3. Wat het belangrijkste van de tekst is
4. Uit welk boek/tijdschrift de tekst komt.