Dinsdag 13 december bron H

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit
  • Mobieltje in je tas
  • Boek / chromebook op tafel
  • Inloggen in LESSONUP :-)
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

leerdoel
Je kunt een regelmatig werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegen.
Je kunt een onderwerp vervangen door il/elle of ils/elles

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

De regelmatige werkwoorden worden allemaal op dezelfde manier vervoegd
A
oui
B
non

Slide 5 - Quizvraag

Als ik de de letters "er" van het werkwoord chanter afhaal, hoe heet dan wat ik overhoud?

Slide 6 - Open vraag

Le présent is de
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd
D
gebiedende wijs

Slide 7 - Quizvraag

RTTI
1. je moet de persoonlijke voornaamwoorden uit je hoofd leren
2. je moet leren dat je eerst de stam moet maken als je gaat vervoegen
3. je moet de uitgangen uit je hoofd leren

Slide 8 - Tekstslide

RTTI
1. schrijf alvast de stam op van het werkwoord
2. ga op zoek naar het onderwerp van de zin
3. voeg de juiste uitgang achter de stam toe

Slide 9 - Tekstslide

Aujourd'hui nous (travailler) dur à l'école.

Slide 10 - Open vraag

ex. 30 
p. 84-85

Slide 11 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden op -er

Tu ............. (travailler)
A
travaille
B
travailles
C
travaillez
D
travaillent

Slide 12 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Vous ............. (travailler)
A
travaillons
B
travaillez
C
travaille
D
travaillent

Slide 13 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Elle ............. (travailler)
A
travaillons
B
travaillez
C
travaille
D
travaillent

Slide 14 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Nous .................(parler)
A
parlont
B
parlons
C
parlez
D
parles

Slide 15 - Quizvraag

Ik weet hoe ik een regelmatig werkwoord op - er moet vervoegen (in de présent)
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

En als er nou geen persoonlijk voornaamwoord in de zin staat?

Slide 17 - Tekstslide

Le soleil brille fort. Il brille fort.
La vache  mange de l'herbe. Elle mange de l'herbe.
Les enfants jouent au foot. Ils jouent au foot.
Les filles chantent une chanson. Elles chantent une chanson.

Slide 18 - Tekstslide

ex. 31 p. 85-86

Slide 19 - Tekstslide

Le professeur des devoirs.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide