Begrijpend lezen les 7: basisschema's argumentatie


Nederlands
Begrijpend lezen

Les 7:

VWO 3
 P2 2019-2020
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Nederlands
Begrijpend lezen

Les 7:

VWO 3
 P2 2019-2020

Slide 1 - Tekstslide

vorige les
Hebben we verschillende soorten argumenten behandeld.

Welke weet je nog?

Slide 2 - Tekstslide

Basisschema's voor argumentatie.
In een tekst kan een schrijver een soort argument of meerdere soorten argumenten gebruiken. Het standpunt en de argumenten samen vormen de argumentatie.

Je kunt vier basisschema's voor argumentatie onderscheiden.

Slide 3 - Tekstslide

1. Enkelvoudige argumentatie
De schrijver onderbouwt zijn standpunt met een enkel argument.



Slide 4 - Tekstslide

2. Nevenschikkende argumentatie
De schrijver onderbouwt zijn standpunt met meer hoofdargumenten die allemaa l hun waarde hebben.

Slide 5 - Tekstslide

3. Onderschikkende argumentatie
De schrijver onderbouwt zijn hoofdargument met een of meer argumenten daarbij. Je noemt dit een subargument.

Slide 6 - Tekstslide

4. Combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie
De schrijver gebruikt verschillende argumenten. De argumenten staan los van elkaar. De argumenten kunnen onderbouwd zijn door een of meer subargumenten.

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
Pak je boek Op Niveau erbij.
Lees tekst 5 Liever adoptie in eigen land? grondig

Maak vraag 1 t/m 13

Slide 8 - Tekstslide

1. Schrijf de stelling en het argument uit de inleiding op.

Slide 9 - Open vraag

2. Bij welke soort(en) argumenten kun je dit argument indelen? Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Open vraag

3. Voor welk soort argument kies je na het lezen van alinea 6? Leg je antwoord uit.

Slide 11 - Open vraag

4. Welke manieren gebruikt de schrijver in de inleiding?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp aankondigen en een vraag daarbij stellen.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 12 - Quizvraag

5. Schrijf de kernzin van alinea 3 op.

Slide 13 - Open vraag

6. In alinea 4 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-reden.
Schrijf de uitspraak op en schrijf de eerste twee en de laatste twee woorden op van de reden daarbij.

Slide 14 - Open vraag

7. Waarom is het vraagstuk over de adoptie van kinderen uit andere landen volgens Vinke
een duivels dilemma?

Slide 15 - Open vraag

8. Welk argument wordt in alinea 5 genoemd en wat voor oort argument is dit?

Slide 16 - Open vraag

9. Welke uitspraak uit alinea 7 kun je als argument voor adoptie aanvoeren?

Slide 17 - Open vraag

10. Welke uitspraak uit alinea 8 kun je daar nog aan toevoegen en wat voor soort argumenten zijn dat?

Slide 18 - Open vraag

11. Schrijf de functie van de volgende alinea's op. Leg elke keer je antwoord uit.
a. de alinea's 4 en 5
b. alinea 6
c. de alinea's 7 tot en met 9

Slide 19 - Open vraag

12. In welk basisschema voor argumentatie kun je de argumenten uit deze tekst plaatsen?
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie
D
combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie

Slide 20 - Quizvraag

13. Schrijf de stelling op en maak daarbij een schema met de argumenten.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide