2F Grammatica - zinsdelen

Wat is de kortste zin met het werkwoord 'lopen'?
1 / 13
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat is de kortste zin met het werkwoord 'lopen'?

Slide 1 - Open vraag

...en de kortste zin met 'kopen'?

Slide 2 - Open vraag

...en een nette zin met 'geven'?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Ik ben zo klein.
A
Ik
B
ben
C
zo
D
klein

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn manieren om de persoonsvorm te vinden?
A
De zin vragend maken
B
Zin in een andere tijd zetten
C
Enkelvoud/meervoud veranderen
D
Het TaXiKoFSCHiP gebruiken

Slide 7 - Quizvraag

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm:
Ik wil naar huis, want het is hier koud!
A
Wil
B
huis
C
wil, is
D
is

Slide 9 - Quizvraag

persoonsvorm
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk gezegde
overig...
Ik
zal
je
geven
een cadeau
voor je verjaardag.

Slide 10 - Sleepvraag

Onderwerp:
De koe slacht de slager
A
de koe
B
de slager

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link