Zoolgangers: de hele voetzool raakt de grond, zijn aangepast aan het lopen op zachte bodems, zijn meestal niet snel.
Teengangers: alleen de teenkootjes raken de grond, de poten zijn lang en is de weerstand tussen de poten en de grond klein; teengangers kunnen hierdoor erg snel rennen.
Hoefgangers: alleen de toppen van de vingers of tenen raken de grond, de kootjes eindigen in een hoef, waarmee kunnen de dieren zich goed kunnen afzetten tegen een harde ondergrond. hoefgangers hebben lange poten, ze kunnen daardoor grote stappen nemen en zijn heel snel.