unit 1 & unit 2 All Right

unit 1 & unit 2 All Right
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

unit 1 & unit 2 All Right

Slide 1 - Tekstslide

test: what do you need to learn:
words unit 1 & 2 - the way they are presented
past simple vs present perfect  vs past perfect 
who, whose, whom, which, that  
comparisons
possessives
conjunctions
past simple vs past continuous vs present perfect



Slide 2 - Tekstslide

Past Simple: ww+ed / 2e rijtje
PAST SIMPLE

Slide 3 - Tekstslide

present perfect
Bevestigend
(+)
Ontkennend
(-)
Vragend
(?)
I have worked hard.
I haven't worked hard.
Have I worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
He has worked hard.
He hasn't worked hard.
Has he worked hard?
She has worked hard.
She hasn't worked hard.
Has she worked hard?
It has worked hard.
It hasn't worked hard.
Has it worked hard?
We have worked hard.
We haven't worked hard.
Have we worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
They have worked hard.
They haven't worked hard.
Have they worked hard?
present perfect
voltooid
tegenwoordige tijd

Slide 4 - Tekstslide

Past simple
Present perfect
Past perfect
 +hele werkwoord + -ed
+let op onregelmatige werkwoorden) 
+signaalwoorden: Yesterday, last     week, two months ago

  •  Als iets in het verleden is gebeurd en geëindigd

+Have(n't) + has(n't) + voltooid deelwoord
(let op onregelmatige werkwoorden = 3e rijtje)
FYNE JAS (for, yet never, ever, just, always/already, since)

  • Iets dat in het verleden is begonnen en nog steeds voortduurt of de gevolgen zijn nog steeds voelbaar in het heden 
  • Voor dingen waarvan het niet bekend is/niet belangrijk is wanneer het precies is gebeurd. 

had + voltooid deelwoord
(let op onregelmatige werkwoorden = 3e rijtje)  
 
  • Om aan te geven dat iets voor een bepaald moment of voor een bepaalde gebeurtenis gebeurde.
  • Vaak in combinatie met de past simple

Slide 5 - Tekstslide

Past simple vs present perfect
Present perfect continuous vs present perfect

Slide 6 - Tekstslide

Past simple

Wanneer? Korte actie in het verleden die is afgelopen.

Signaalwoorden: Yesterday, last year, in 1999


+ (positief) ww + ed

- (negatief)  didn't + hele ww

? (vraag)  did + hele ww

Slide 7 - Tekstslide

Past simple


The most exciting thing ______________ (happen) to me last week.



Slide 8 - Tekstslide

Past continuous

Wanneer? Langere  actie in het verleden


+ (positief)  was/were + ww + ing

- (negatief) wasn't/weren't + ww + ing

? (vraag) was/were + ww + ing 


Slide 9 - Tekstslide

Past continuous


Vaak moet je dus bepalen wat de langere actie is en wat de korte actie is. 


I __________ (call) when the bus ______ (stop). 

Slide 10 - Tekstslide

Present perfect

Wanneer? Actie die in het verleden begon en

nu nog steeds invloed heeft

Signaalwoorden: FYNE JAS


+ (positief) have/has + voltooid deelwoord

- (negatief)  haven't/hasn't + voltooid deelwoord

? (vraag) Have/has + voltooid deelwoord

F or
Y et
N ever
E ver

J ust
A lready
S ince

Slide 11 - Tekstslide

Present perfect


We  __________________ (be) married for 20 years.

Slide 12 - Tekstslide

Past Continuous
Past => 
Continuous => 

Slide 13 - Tekstslide


Wanneer gebruik je de Past Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets in het verleden een tijdje aan de gang was
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 14 - Quizvraag

I went to the bakery and ______ (buy) some bread
A
bought
B
have bought
C
was buying

Slide 15 - Quizvraag

My mother _______ (be) a doctor for years.
A
was
B
have been
C
was being
D
has been

Slide 16 - Quizvraag

Sarah _______ (paint) the fence, when Jo saw her.
A
painted
B
has painted
C
was painting

Slide 17 - Quizvraag

I .... (buy) this iPod last week.
A
buyed
B
have bought
C
was buying
D
bought

Slide 18 - Quizvraag

I think the wheel button ... (break). It's useless now.
A
broke
B
has broken
C
was breaking
D
has breaked

Slide 19 - Quizvraag

How ... it ... ? (happen)
A
has ... happened
B
was ... happening
C
did ... happen
D
did ... happened

Slide 20 - Quizvraag

Well, I ... (jog), when the iPod suddenly made a funny noise.
A
had jogged
B
was jogging
C
jogged
D
has jogged

Slide 21 - Quizvraag

Since then it ... (be) quiet.
A
has been
B
was being
C
is
D
was

Slide 22 - Quizvraag

You need a new one. I ordered some, but they ... (not arrive) yet.
A
not arrived
B
were not arriving
C
have not arrived
D
did not arrive

Slide 23 - Quizvraag

How I rate my understanding of the past tenses:
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Comparisons
Woorden van 1 lettergreep:
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est
old
older than
the oldest

Slide 25 - Tekstslide

Vergelijkingen
Spelling 1 lettergreep:
Woorden die eindigen op een -e 
Nice - Nicer - Nicest

Woorden die eindigen op een klinker + medeklinker
Fat - Fatter - Fattest 




Slide 26 - Tekstslide

2+ lettergrepen
Woorden van 2 lettergrepen of meer:
- Vergrotende trap: more 
- Overtreffende trap: most
expensive
more expensive than 
the most expensive

Slide 27 - Tekstslide

Uitzondering 2 lettergrepen

Woorden die eindigen op een -y 
Lazy - Lazier - Laziest 
Happy - Happier - Happiest 

Slide 28 - Tekstslide

Onregelmatig 
Good - Better - Best
Bad - Worse - Worst 

Deze leer je uit je hoofd! 

Slide 29 - Tekstslide

Welk rijtje is juist?
A
Short - Shorter - Shortest
B
Short - more short- most short
C
Ugly - Uglier - most ugly
D
Ugly - uglyer - uglyest

Slide 30 - Quizvraag

That group is ... (serious) than the other group.
A
the more serious
B
the most serious
C
more serious
D
seriouser

Slide 31 - Quizvraag

Possessives

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de juiste possessive? ('s, ', of)

The ________ (children – room) is upstairs.
A
children’s room
B
childrens’ room
C
room of the children
D
childrens's

Slide 33 - Quizvraag

Make possessive 's:
Lucas - bag
A
Lucas' bag
B
Lucases bag
C
Lucas's bag

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de juiste possessive? ('s, ', of)

________ (England - capital).
A
England's capital
B
Englands' capital
C
The capital of England

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de juiste possessive? ('s, ', of)

This is ________ (Peter – book).
A
Peter’s book
B
Peter’ book
C
the book of Peter

Slide 36 - Quizvraag

Conjunctions

Slide 37 - Tekstslide

Welk signaalwoord geeft oorzaak/ reden aan?
A
and
B
but
C
because

Slide 38 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een voorbeeld aan?
A
because
B
and
C
for example
D
but

Slide 39 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft meer informatie of een opsomming aan?
A
and
B
but
C
because

Slide 40 - Quizvraag

I can't sleep ____ of the heavy rain.
(and / but / because)

Slide 41 - Open vraag

I like skating ____ drawing.
(and / but / because)

Slide 42 - Open vraag

I'd like to go swimming ___ I am afraid.
(and / but / because)

Slide 43 - Open vraag

Are you ready for the tests?
0100

Slide 44 - Poll

timer
45:00
Get to work

Slide 45 - Tekstslide