H4 05-12-2024

Jeudi, le 5 décembre 2024
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Jeudi, le 5 décembre 2024

Slide 1 - Tekstslide

Jeudi, le 5 décembre 2024
K: Formatieve check (15 min.)
K: Uitleg ex. 14 et 15 
Z: Maken ex. 15 (inleveren aan het einde van de les) 
K: Quiz sur La Saint-Nicolas 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Le Saint-Nicolas en France
  • célébré le 6 décembre dans quelques régions de la France (surtout en Alsace)
  • Le Saint-Nicolas est le patron des enfants, des écoliers et des marins ( zeevaarders)
  • Le Père Fouettard (Piet) est un homme blanc et sale (visage barbouillé de suie)
  • Le Saint-Nicolas défile dans la rue avec un âne

Slide 4 - Tekstslide

Quel était le métier du Saint-Nicolas?
A
coiffeur
B
évéque
C
professeur
D
boucher

Slide 5 - Quizvraag

Quelle est la date qu'on célèbre la fête de Saint-Nicolas en France?

Slide 6 - Open vraag

Saint Nicolas.....des cadeaux aux enfants sages
A
donne
B
prend
C
écoute
D
entend

Slide 7 - Quizvraag

Saint Nicolas arrive avec:
A
le train
B
la voiture
C
le bateau
D
l'avion

Slide 8 - Quizvraag

Comment s'appelle t-on l'assistant de Saint-Nicolas?
A
Le père fouettard
B
Le père Noël
C
Le père de rien
D
Le père Pierre

Slide 9 - Quizvraag

Le père Fouettard monte sur la maison et descend par :
A
la fenêtre
B
la rue
C
le bateau
D
la cheminée

Slide 10 - Quizvraag

Le père Fouettard met les cadeaux dans:
A
les souliers
B
les chaussures
C
les manteaux
D
le chapeau

Slide 11 - Quizvraag

Saint Nicolas conduit:
A
un cheval
B
un âne
C
un chat
D
un chien

Slide 12 - Quizvraag

Saint Nicolas porte :
A
un manteau rouge
B
un mitre
C
la crosse
D
toutes les réponses sont correctes

Slide 13 - Quizvraag

Bonne fête de Saint Nicolas!

Slide 14 - Tekstslide

Grammaire A: L'adverbe
Een bijwoord zegt iets over:

1. een werkwoord - Je vais rapidement m'habiller.
2. een bijvoeglijk naamwoord - C'est une très belle fille. 
3. een andere bijwoord - Je vais me présenter très brièvement.
4. een hele zin - Heureusement, on n'a pas d'épreuve aujourd'hui.

Slide 15 - Tekstslide

La forme de l'adverbe
Om een bijwoord te maken heb je nodig:

het bijvoeglijk naamwoord
+
het achtervoegsel 'ment'

Il est poli.                        Hij is beleefd.
Il parle poliment.         Hij praat beleefd.

Slide 16 - Tekstslide

La forme de l'adverbe
Il y a trois cas:

1) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker:
bijv. nw + ment -> poli wordt dan poliment,

2) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een medeklinker:
eerst vrouwelijk maken dan + ment:
actif >> active >> activement
heureux >> heureuse >> heureusement
doux >> douce >> doucement


Slide 17 - Tekstslide

La forme de l'adverbe
3) Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -ent of -ant,
zet je er -emment of -amment achter.

récent -> récemment
suffisant -> suffisamment
prudent -> prudemment

Uitzondering: lent -> lentement




Slide 18 - Tekstslide

Onregelmatige vormen 




Let op! v
Vite is een bijwoord. 
Het is niet afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord.

Il roule vite / rapidement. Hij rijdt snel.
Une voiture rapide. Een snelle auto.

Slide 19 - Tekstslide

Onregelmatige vormen 
Dat is een goede voetbalspeler     goed is een bijvoeglijk naamwoord.
C'est un bon joueur de foot             bon est un adjectif.

Hij speelt goed                                       goed is een bijwoord.
Il joue bien                                                bien est un adverbe

Slide 20 - Tekstslide

(klein = petit)
C'est ma ...............soeur ...............
A
ma soeur petit
B
ma petite soeur
C
ma petit soeur
D
ma soeur petite

Slide 21 - Quizvraag


C'est un .............. film ...............
A
un film intéressant
B
un intéressant film
C
un film intéressante
D
un intéressante film

Slide 22 - Quizvraag

Goed of fout?
Il parle poliment
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Goed of fout?
Je parle bon le français
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

Goed of fout?
Cette voiture roule vite.
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

Goed of fout?
C'est un bon chanteur.
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quizvraag

Goed of fout?
Ce joueur de foot joue mal.
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 28 - Quizvraag

Bijwoord van gewelddadig

Violent --> ?
A
Violentment
B
Violentement
C
Violemment

Slide 29 - Quizvraag

Choisis la bonne forme. Adjectif ou adverbe?

Louise m'a écrit qu'elle n'est pas très …. en Norvège
A
heureuse
B
heureusement
C
heureux
D
heureuses

Slide 30 - Quizvraag

Choisis la bonne forme.

Cette voiture roule très ......... ​

A
lentement
B
lentemment
C
lente
D
lent

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het bijwoord van "sportif"

Slide 32 - Open vraag

Wat is het verschil?
Il chante bien.
C'est un bon chanteur.

Slide 33 - Open vraag

Au revoir 

Slide 34 - Tekstslide