herhaling unit 2 All right 1 vmbo bk

Herhaling unit 2 Scotland
doel: herhalen en erachter komen wat je nog lastig vindt
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling unit 2 Scotland
doel: herhalen en erachter komen wat je nog lastig vindt

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

personal pronouns 
I   am your teacher.                 ik 
You are  12 years old.             jij 
he is my brother.                     hij 
she is my friend.                     zij     (één meisje, één vrouw)
It is  sunny outside.               het 
We are classmates.               wij 
They are friends.                       zij     (meerdere personen)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf op: 
Persoonlijke voornaamwoorden
ik                                         I        (Let op: ALTIJD met een hoofdletter!)
jij , jullie                            you 
hij                                       he 
zij (enkelvoud )            she
het                                     it
wij                                      we 
zij (meervoud)             they 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP: 
my dad =  he 
my sister = she 
the cat = it 
my friend and I =  we 
my sister and her friend = they 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personal Pronouns
timer
1:00
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij/je
Wij/we
Zij/ze
Ik
Jullie
Hij
Zij
Het

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke Personal Pronoun kan je als vervanging gebruiken?
They
She
He
It
We
Sister
Boy
School
Dad
Cars
Emily & Jack
Bike
Sophia and I
Parents
Teacher

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct personal pronoun:

_____ is from London. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(hij )
.................. is 13 years old.
A
he
B
she
C
it

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(zij - meervoud)
.................... are my friends.
A
she
B
they
C
you

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(jullie)
........................ are my classmates.
A
you
B
we
C
she

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

This is for ... (hen).
A
you
B
him
C
me
D
them

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

Why don't you talk to .... ?
A
she
B
her
C
hers

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A/ An rule?         

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een (A/An)
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' -> A university
- ''o'' klinkt als ''w'' -> A one-room apartment 
Maar ook als een medeklinker,klinkt als een klinker:
-  een stomme ''h'' -> an hour
- een afkorting -> an NBC reporter

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

a / an girl
A
a
B
an

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

a/an

... school
A
a
B
an

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

a / an?
.... university
A
a
B
an

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

a / an

hour
A
a
B
an

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

a / an house
A
a
B
an

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

to 
a quarter to 
(voor)
past
a quarter past
(over)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Which words do we need to tell the time in English?
o'clock (heel uur)
half past (half uur)
past (over) + to (voor)
quarter to (kwart voor)
quarter past (kwart over) 
 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is half zeven.
Het is een half uur na 6 uur. 
Daarom - It is half past six (6)

Het is half acht. 
It is half past ...

Het is half twee. 
It is half past .......

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

It is a quarter past 3.
It is 4 o'clock.
It is half past 2. 
It is a quarter to 8.

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is half vijf.
A
It is half past four.
B
It is half past five

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is tien voor drie.
A
It is ten past three.
B
It is ten to three.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is kwart over 1.
A
It is a quarter to one.
B
It is a quarter past one.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kwart voor
A
a quarter to
B
a quarter past

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kwart over
A
a quarter to
B
a quarter past

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is twee uur.
A
It is two hours.
B
It is two hour.
C
It is two o'clock.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Numbers

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

numbers
seventy-eight
twenty-one
forty-nine
thirty-four
eighty-five
ninety-four
sixty-five
forty-three
fifty-eight
one hundred
eighty-seven
fifty-six
78 
21
49
34
85
94
65
43
58
100
87
56

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

sixty-five
A
65
B
56

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

forty-seven
A
74
B
47

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

thirty-eight
A
38
B
83

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

33

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

92

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

48

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

89

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verb 'have got'
I have got 
You have got 
He has got 
She has got 
It has got
We have got 
You have got 
They have got 
Verkorte vorm 'have got'
I've got
You've got
He's got
She's got
It's got
We've got
You've got
They've got

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hebben =
Have got / Has got
Zoek in de chat 
'have got' in een:
  1. positieve (+) zin
  2. vragende (?)zin
  3. negatieve (-) zin

Slide 44 - Tekstslide

Begin met persoonlijke voornaamwoorden op het linkerbord doornemen.
- Have / has got
NEGATIEVE ZIN
I haven't got. (have not got)
You haven't got. (have not got)
He / she / it hasn't got. (has not got)
we haven't got. (have not got)
You haven't got. (have not got)
They haven't got. (have not got)

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
Sharon and Jess have got articles for the newspaper
B
Sharon and Jess has got articles for the newspaper

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
Have Sam got the newspaper?
B
Has Sam got the newspaper?

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb geen bril
A
She hasn't got glasses
B
I have got glasses
C
I hasn't got glasses
D
I haven't got glasses

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een vraagzin van deze positieve (+)zin:
You have got a nice house.

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies