Cursus 6 Formuleren Par 2 - Verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Cursus 6 paragraaf 2 
Digitaal lesboek, Verwijswoorden
(blz. 210-211)
opdracht 1-2-3-4-6
Snel klaar, maak ook 5 en de extra opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
- Je leert de verwijswoorden deze en die (de-woorden)
- Je leert de verwijswoorden dit en dat (het-woorden)
- Je leert deze verwijswoorden op een juiste manier te gebruiken
- Je herhaalt de lesstof van de-woorden en het-woorden

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Met verwijswoorden kun je terugverwijzen naar iets wat je hebt genoemd. 
Sommige verwijswoorden zijn aanwijswoorden. Je wijst ze hier aan of daar aan (dichtbij of veraf)
Die vewijswoorden behandelen we in deze paragraaf. 

Slide 4 - Tekstslide

dit, dat
het-woorden kunnen we aanwijzen met dit of dat
dit = hier / dichtbij
dat = daar / veraf
Dit huis (hier)
Dat huis (daar)

Slide 5 - Tekstslide

dit, dat
Ik heb een lekker recept gevonden en ik ga dit vanavond gelijk maken. (WANT HET IS HET RECEPT)
Het cadeauwinkeltje, dat pas verbouwd is, ziet er heel gezellig uit. (WANT HET IS HET CADEAUWINKELTJE)

Slide 6 - Tekstslide

deze, die
de-woorden kunnen we aanwijzen met deze of die
deze = hier / dichtbij
die = daar / veraf
Deze tafel (hier)
Die tafel (daar)

Slide 7 - Tekstslide

deze, die
Deze broek is het duurst, maar die broek zit lekkerder (WANT HET IS DE BROEK)
De bank, die wij al jaren hebben, is verkleurd door de zon. (WANT HET IS DE BANK)


Slide 8 - Tekstslide

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
die
D
dat

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
deze, dat, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden?
A
Woorden die verwijzen naar andere woorden
B
Woorden die je kunt aanwijzen in een tekst
C
Woorden zoals omdat, maar, dus en bijvoorbeeld
D
Woorden zoals ze, hij, er, men

Slide 11 - Quizvraag

Die, Deze, Dat, Dit

Deze woorden zijn.....?
A
Personen
B
Voorzetsels
C
Werkwoorden
D
Aanwijswoorden

Slide 12 - Quizvraag

Maken
digitaal lesboek

Slide 13 - Tekstslide