ser vs estar

ser vs estar
ser = zijn
estar = zijn/zich bevinden
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 4 min

Onderdelen in deze les

ser vs estar
ser = zijn
estar = zijn/zich bevinden

Slide 1 - Tekstslide

1. Welk werkwoord gebruik je voor beschrijvingen/vaste eigenschappen?
A
ser
B
estar

Slide 2 - Quizvraag

2. Welk werkwoord gebruik je voor tijdelijke dingen? (gevoel en zich bevinden)
A
ser
B
estar

Slide 3 - Quizvraag

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
3. Los sillones ___ de plástico.
A
está
B
están
C
es
D
son

Slide 4 - Quizvraag

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
4. Hoy mi profesor ____ feliz.
A
está
B
están
C
es
D
son

Slide 5 - Quizvraag

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
5. Mi amigo ___ marroquí.
A
está
B
están
C
es
D
son

Slide 6 - Quizvraag

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
6. Mis padres ____ bomberos.
A
estáis
B
estamos
C
sois
D
son

Slide 7 - Quizvraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
7. Estos teléfonos _____ de mis padres.

Slide 8 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
8. Mi amiga y yo _____ españolas.

Slide 9 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
9. Mis compañeros y yo _____ en el restaurante chileno.

Slide 10 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
10. Hoy yo ___ un poco nervioso por los examenes.

Slide 11 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
11. Ámsterdam __ la capital de Holanda.

Slide 12 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
12. Eindhoven __ en el sur del país.

Slide 13 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
13. ¿Dónde ____ vosotros ahora? ¿En Tenerife?

Slide 14 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
14. Estos ____ mis libros.

Slide 15 - Open vraag

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
15. Yo ___ una persona muy graciosa.

Slide 16 - Open vraag