Bloedglucoseregulatie

Bloedglucoseregulatie
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bloedglucoseregulatie

Slide 1 - Tekstslide

Bloedglucoseregulatie
De bloedsuikerspiegel (bloedglucosespiegel) is vooral van belang voor de hersencellen, die kunnen alleen energie produceren door glucose te verbranden.
Insuline en glucagon houden bloedglucose tussen 4 en 7,8 mmol/L.

Slide 2 - Tekstslide

Koolhydraten
  • Glucose halen we uit koolhydraten
  • De omzetting hiervan vindt plaats in de maag en de darmen
  • Glucose is brandstof voor het lichaam
  • Als we de brandstof niet gebruiken wordt het opgeslagen als glycogeen in de lever of spieren, zodra die opslag vol is wordt het opgeslagen als vet. 

Slide 3 - Tekstslide

Welke weg legt glucose af?
Voeding > dunne darm > bloed > en dan?

  • Als brandstof naar de cel
  • Omgezet in lever als voorraad (glycogeen)



Slide 4 - Tekstslide

Snelle en langzame suikers
Snelle suikers zorgen voor een snelle piek in de glucosespiegel.
Langzame suikers zorgen voor een 
geleidelijke stijging in de 
glucosespiegel.

Amylase zorgt voor de afbraak van 
koolhydraten 
Amylase zit in speeksel en in 
alvleesklier-sap 

Slide 5 - Tekstslide

Na een maaltijd
  • Stijgt het glucosegehalte in het bloed
  • De eilandjes van Langerhans nemen dit waar en er komt insuline vrij
  • Ondertussen wordt er in de eilandjes van Langerhans nieuwe insuline aangemaakt.  

Slide 6 - Tekstslide

Overgebleven glucose
  • Wordt opgeslagen als glycogeen in de lever of de spieren. 
  • Is de opslag vol, dan wordt het opgeslagen als vet

Slide 7 - Tekstslide

Alvleesklierhormonen
Eilandjes van Langerhans
α-cellen maken glucagon dat 
de bloedsuiker (glucosespiegel) 
verhoogt
β-cellen maken insuline dat de 
bloedsuiker (glucosespiegel) verlaagt

Slide 8 - Tekstslide

Insuline
1. insuline zorgt voor de opname van glucose door de cel
2. insuline stimuleert de opstapeling van glucose (in de lever en spieren); glycogeen (brandstofreserve)
3. in de lever: remt omzetting van glycogeen in glucose + remt glucose uit eiwit en de verbranding van vetzuren; keto acidose wordt voorkomen
4. insuline bevordert opstapeling van vet in vetweefsel

Slide 9 - Tekstslide

Glucagon
  • Wanneer het glucosegehalte te laag is, komt er uit de alvleesklier glucagon vrij
  • Glucagon zorgt ervoor dat opgeslagen glucose vrijkomt
  • Hierdoor stijgt het glucosegehalte
  • Glucagon werkt niet (goed) bij alcoholgebruik of als de levercellen kapot zijn

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat als glucose de cel niet in kan?
  • Glycogeenvoorraad wordt aangebroken
  • Is dit ook op? Over op verbranding eiwitten en vetten
  • Bij vetverbranding komen ketonen vrij
  • Lopen de ketonen te hoog op dan kan er een keto-acidose ontstaan

Slide 12 - Tekstslide

Ketonen
  • Ketonen zijn zure afvalproducten
  • Komen in het bloed terecht
  • PH daalt en je co2 stijgt -> acidose
  • Compensatie acidose -> hyperventileren -> kussmaulademhaling
  • En het glucosegehalte in het bloed? Is dit hoog of laag?

Slide 13 - Tekstslide

Hyperglykemie
  • Glucose kan niet worden opgenomen 
        in het bloed
  • Glucose hoopt op in het bloed
  • De bloedsuiker stijgt

Slide 14 - Tekstslide

Hypoglykemie
  • Glucosewaardes onder de 4 mmol/L
  • Gevaarlijker dan een hyper
  • Bij een te lage glucosewaarde val je 
       flauw
  • In ernstige gevallen kan dit leiden tot 
       een coma, hersenschade of de dood. 

Slide 15 - Tekstslide

Welk hormoon werkt bloedsuikerverlagend
A
Cortisol
B
Insuline
C
Glucagon
D
Adrenaline

Slide 16 - Quizvraag

Waar wordt insuline gemaakt?
A
Lever
B
Maag
C
Alvleesklier
D
Darmen

Slide 17 - Quizvraag

Insuline zorgt ervoor dat glucose uit het bloed weg gaat
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Glycogeen wordt geproduceerd door de eilandjes van Langerhans
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke bloedglucosewaarde is er sprake van een hypoglykemie
A
Bij een waarde lager dan 7,6 mmol/L
B
Bij een waarde hoger dan 7,8 mmol/L
C
Bij een waarde lager dan 4,0 mmol/L
D
Bij een waarde hoger dan 10,0 mmol/L

Slide 20 - Quizvraag

Opdrachten
3. Anatomie Fysiologie > 3.8 Het hormoonstelsel > D Overige hormonen uit de hypofyse, geslachtsorganen en alvleesklier > 5D, 6 & 7

Slide 21 - Tekstslide