1 M U2 Ordinals/rangtelwoorden/can-can't

U2 Grammar : Rangtelwoorden

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

U2 Grammar : Rangtelwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

What you have to know:
1e = first = 1st 
2e = second = 2nd
3e = third = 3rd 
vanaf de 4e komt overal th achter
4e = forth = 4th
6e = sixth = 6th 
10e = tenth = 10th
21e = twenty-first = 21st
etc. 

Slide 3 - Tekstslide

Grammar: Ordinals (rangtelwoorden)
Bij tientallen vanaf 20 krijg je -ieth i.p.v. -yth:
twentieth (20th)  - thirtieth (30th)  - fourtieth (40th) - etc.
Ook krijg je bij rangtelwoorden een streepje (-) na de 20:
twenty-first (21st) - thirty-sixth (26th) - forty-ninth (49th) etc.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Zet de juiste Ordinals bij de getallen!
8e
12e
25e
43e
1e
13e
forty-third
twelfth
twenty-fifth
thirteenth
eighth
first

Slide 6 - Sleepvraag

Choose the correct ordinal number:
We won the ....... (1e) price.
A
1st
B
1th

Slide 7 - Quizvraag

Choose the correct ordinal number:
Is she the ..... (18e) girl on the list?
A
18th
B
18nd
C
18e
D
18de

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de goede vertaling van de onderstaande 'Ordinals'?
1e, 2e 5e, 18e
A
first, second, fourth, eighteenth
B
first, second, fifth, eight teenth
C
first, second, fifth, eighteenth
D
first, second, third, achttiende

Slide 10 - Quizvraag

Choose the correct ordinal number:
This is the .... (523e) time that you asked that.
A
523e
B
523th
C
523st
D
523rd

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de goede vertaling van de onderstaande 'Ordinals'?
184e
A
one hundred and eighty-fourth
B
one honderd and eighty-fourth
C
one hundred and eightyfourth
D
one hundred eighty fourth

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de goede vertaling van de onderstaande 'Ordinals'?
20e, 44e, 69e
A
twentieth, forty-fourth, sixty-nineth
B
twentieth, forty-fourth, sixty-ninth
C
twentyth, forty-fourth, sixty-ninth
D
twentieth, forty-fourth, sixty ninth

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de goede vertaling van de onderstaande 'Ordinals'?
5e, 7e, 12e
A
fifth, seventh, twelveth
B
fiveth, seventh, eighth
C
fifth, seventh, twelfth
D
fifth, seventh, eighth

Slide 14 - Quizvraag

Zet de juiste Ordinals bij de getallen!
8e
12e
25e
43e
1e
13e
forty-third
twelfth
twenty-fifth
thirteenth
eighth
first

Slide 15 - Sleepvraag

Grammar - can / can't

Slide 16 - Tekstslide

Rules / regels
  • Je gebruikt can om te zeggen dat iemand iets kan.

  • Je gebruikt can't / cannot om aan te geven dat iemand iets niet kan.
  • Let op: cannot schrijven we AAN ELKAAR!

  • Om vragen te maken zet je can vooraan in de zin.

Slide 17 - Tekstslide

Kunnen: can/can't
DUS:
Om te zeggen dat iets kan in het Engels gebruik je can.
Om te zeggen dat iets niet kan gebruik je can't.

Slide 18 - Tekstslide

Can
I can dance.
I can't dance / I cannot dance.
Can I dance?
Yes, I can.
No, I can't.

Slide 19 - Tekstslide

Can/can't/cannot

I can/can't/cannot swim
He can/can't/cannot swim
She can/can't/cannot swim
It can/can't/cannot swim
We can/can't/cannot swim
You can/can't/cannot swim
They can/can't/cannot swim

Slide 20 - Tekstslide

Can she speak Spanish?



Yes, she can.


No, she cannot / can't

Slide 21 - Tekstslide

Can / Can't
Kies bij de volgende zinnen uit 'can' en 'can't'

Slide 22 - Tekstslide

Wat betekenen can en can't?
A
Can = kunnen en mogen, can't is niet kunnen en niet mogen
B
Can = kunnen, can't is niet kunnen
C
Can = mogen, can't = niet mogen
D
Can = moeten, can't = niet moeten.

Slide 23 - Quizvraag

Grammar: can / can't
You can't park here.
Wat betekent can't in deze zin?
A
kan niet
B
mag niet

Slide 24 - Quizvraag

can / can't
... I go out tonight?
A
Can
B
Can't

Slide 25 - Quizvraag

You can hear me now, can't you?
A
goed / good
B
fout / false

Slide 26 - Quizvraag

You can swim, can't you?
A
correct
B
incorrect

Slide 27 - Quizvraag

Frogs can jump, .... they can't fly.
A
and (en)
B
because (omdat)
C
but (maar)

Slide 28 - Quizvraag

She can draw well, ___ she can't cook.
A
so (dus)
B
but (maar)
C
and (en)

Slide 29 - Quizvraag

can of can't:
I'm happy you ...... help me.
A
can
B
can't

Slide 30 - Quizvraag

Grammar: can / can't
I can speak three languages.
Wat betekent 'can' in deze zin?
A
kan
B
mag

Slide 31 - Quizvraag

Can / Can't
... I go out tonight?
A
Can
B
Can't

Slide 32 - Quizvraag

can / can't
... you swim?
A
Can
B
Can't

Slide 33 - Quizvraag

She can sing well,........... she can't cook.
A
because (omdat)
B
and (en)
C
but (maar)

Slide 34 - Quizvraag