havo3-Fictie-§4 Stijl



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les
15 minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les
15 minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


In deze les leer je hoe je de stijl van een schrijver kunt benoemen. Leer je uitleggen waarom een bepaalde stijl je wel of niet aanspreekt en leer je figuurlijk taalgebruik herkennen, zoals beeldspraak en stijlfiguren


Slide 2 - Tekstslide

Fictie herhaling jaar 2 en §4
                 §4: Stijl     

Slide 3 - Tekstslide

Stijl van een schijver - p.80
Figuurlijk taalgebruik; beeldspraak: vergelijkingen, metaforen, personificaties (zie havo2 woordenschat Hfdst. 1+2 BLZ. 24+56 )
Veel of weinig beschrijvingen
veel of weinig dialoog
humor: zelfspot, sarcasme, ironie
woordkeus: bijv. neologismen 
Zinsbouw: eenvoudige of complexe zinnen

Slide 4 - Tekstslide

havo 2 blz. 98-§5 Taal
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:

– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Zijn hoofd (o) lijkt wel een varkenskop (b); er zit zowat geen haar meer op.
– Wat een boom (b) van een kerel (o)!

Slide 5 - Tekstslide


Het object is iets uit de werkelijkheid, bijvoorbeeld de winnaar van de talentenjacht. 

Het beeld is iets waar het object op lijkt, bijvoorbeeld een pauw.
Om object en beeld met elkaar te verbinden, gebruik je: als (een) …, lijkt wel (een) …, zo … als (een) ..., een … van (een) …, … is net ….

Slide 6 - Tekstslide


Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.
Met een vergelijking kun je iets extra duidelijk of krachtig uitdrukken. Ook kun je een tekst er aantrekkelijker mee maken.

Slide 7 - Tekstslide

havo2 blz. 98-§5 Taal
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld; in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:

– Zullen we die olifant eens beklimmen?


Metaforen komen vaak voor als spreekwoord:


Slide 8 - Tekstslide

– Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Dit betekent: Pas nadat er iets fout is gegaan, neemt men maatregelen.



– Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Dit betekent: Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.

Slide 9 - Tekstslide

Een understatement is een veelgebruikte stijlfiguur waarbij iets opzettelijk veel zwakker wordt geformuleerd dan men te verstaan wil geven. Het beoogde effect is wel degelijk versterkend en vaak ironisch of komisch. Een understatement werkt dus niet verzachtend of verbloemend, zoals een eufemisme.



Die akelige dictator is een onvriendelijk mannetje.
De directeur van Unicef heeft een leuk salarisje.
De schade aan de auto was wel iets meer dan een paar biertjes.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link


Figuurlijk taalgebruik

                 
         Metafoor

Slide 12 - Tekstslide

havo2 blz.98 Taal
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen:
– De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
– De toekomst lacht me tegemoet.

Slide 13 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Personificatie
Een vorm van beeldspraak waarbij levenloze zaken, niet-menselijke levensvormen of abstracte begrippen menselijke eigenschappen krijgen ...

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Een metafoor en een personificatie zijn – net als een vergelijking – vormen van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Slide 16 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Of je een boek wel of niet leuk vindt, heeft vaak veel te maken met de stijl: de taal die een schrijver gebruikt om het verhaal te vertellen.

 Als je iets wilt zeggen over de stijl van een schrijver, kun je bijvoorbeeld letten op:

figuurlijk taalgebruik, zoals beeldspraak (bijvoorbeeld vergelijkingen, metaforen en personificaties) en stijlfiguren (bijvoorbeeld herhalingen en opsommingen);


Slide 17 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
veel of juist weinig beschrijvingen. Sommige lezers vinden dat veel beschrijvingen een verhaal saai of langdradig maken, terwijl andere ze juist mooi vinden, omdat ze zich dan goed kunnen voorstellen waar het verhaal zich afspeelt of hoe de personages zich voelen;


veel of juist weinig dialoog (gesprek tussen twee of meer personages);

Slide 18 - Tekstslide

Stijl herken je door humor, bijvoorbeeld
zelfspot: grapjes kunnen maken om jezelf en je eigen tekortkomingen
sarcasme: bijtende spot: bedoeld om te kwetsen 
Ironie: milde spot: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt


 

Slide 19 - Tekstslide

Stijl van de schrijver door gebruiken van ingewikkelde woorden of makkelijk taalgebruik
Neologisme

Nieuwe neologismen zijn woorden die in de huidige tijd nog als (ingeburgerde) nieuwigheid worden herkend. Zo worden ramptoerisme, opacriminaliteit en draaideurcrimineel nog door veel mensen herkend als neologismen.



Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Stijl herken je aan de woordkeus
Eenvoudige zinnen v.s. complexe zinnen





Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

Stijl herken je door variatie in zinsopbouw
een schrijver kan eenvoudige of complexe zinnen schrijven

Havo 2 - hoofdstuk 2 Formuleren blz. 64
OPA
APO
POA
PA

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Link

Slide 27 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 28 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten
Zet het zo in je schrift:
cursus-C
paragraaf -§
bladzijde -blz. 
opdracht- opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 30 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Maken: Cursus 3 Fictie
blz. 80-§4
 opdr. 1 t/m 4     Alles in je schrift

Snel klaar? Keuze is:
1 =Je leest verder in Quotum
2=Je gaat met je IPad naar havo 2 en maakt van woordenschat Hfdst. 1+2 alle opdrachten
3=Je herhaalt fictie § 1 t/m3  en maakt online de nog niet gemaakte opdrachten van § 1 t/m § 3


Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

havo3-Fictie-§4 Stijl

Slide 33 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden

Slide 34 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden

Slide 35 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden

Slide 36 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden

Slide 37 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden

Slide 38 - Tekstslide